‘Het lijkt hopeloos en toch voel ik me niet verslagen’
16 februari 2022 · 16:46
Update: 15 november 2024 · 13:55
Ik zie foto’s van lachende kinderen, gezellige markten, eeuwenoude gebouwen en berglandschappen. Een paradijs op aarde waar het bruist van de kleuren: zonsondergang-oranje, drakenbloedboom-groen, woestijn-goud en edelstenen-blauw.
Maar over al die prachtige kleuren is de afgelopen jaren langzaam maar zeker een zwart-witfilter geschoven. Niemand zou er een fotoboek van willen maken. Niemand zou het willen kopen. Wat zouden we zien? Bloed-rood. Verhongering-grijs. Dood-zwart.
Ik ken de beelden wel. De hopeloze, verschrikkelijke beelden. En ik vraag me af, wat kunnen kleine mensen zoals ik doen aan deze ellende? Hoe verjaag je de dood wanneer heel het westen lijkt te slapen?
Over al die prachtige kleuren is een zwart-witfilter geschoven
Terwijl ik in het boek doorblader staat Marwah in de keuken de lunch te bereiden. Ik hoef niet te rekenen op een kleffe boterham met kaas. Dat weet ik al, want het is niet mijn eerste lunch bij een Jemenitisch gezin. Vooral de kruidige en fantastische smaak van ‘dochter van de pan’ – een brood dat bestaat uit allerlei dunne laagjes, besprenkeld met honing – achtervolgt me al weken. Ze serveert een kippensoep, rijst met kip en natuurlijk dochter-van-de-pan. Haar moeder heeft haar deze recepten allemaal geleerd toen ze nog in Jemen woonde.
Ze groeide op in de stad Taiz, werkte als apotheker, trouwde, was gelukkig. Tot de oorlog kwam en haar huis door bombardementen werd vernield. Het werd er te gevaarlijk om te wonen. In 2005 kreeg ze de kans om te vluchten naar Nederland en ze besloot te gaan. Het afscheid van haar familie is een herinnering waar ze niet graag aan terugdenkt. Samen met haar babydochter belandt ze in Nederland waar ze de taal niet spreekt, het alfabet niet kent, en waar de geuren en de cultuur haar vreemd zijn. Niets lijkt op haar thuisland. Ze mist haar familie. Voelt zich vaak eenzaam.
Marwah werkte als apotheker, trouwde, was gelukkig. Tot de oorlog kwam
Als ik haar voor het programma Metterdaad spreek is het zes jaar later. Haar familie woont nog in Jemen. Ze kan niet veel voor ze doen, alleen maar bidden voor hun veiligheid. Ze mist haar oude huis nog steeds, haar moeder en haar mooie land.
We nemen afscheid en ik stap in mijn auto met een vol hoofd. Wat kunnen we doen? Geld geven. Veel geld. Zodat organisaties daar in de meest primaire behoeftes van mensen kunnen voorzien. De oorlog oplossen kunnen wij niet. Dat kunnen alleen de rebellerende partijen zelf. Het lijkt hopeloos en toch voel ik me na het gesprek met Marwah niet verslagen.
De deprimerende kleuren bloed-rood en dood-zwart zijn dan wel de kleuren van de Jemenitische vlag – het zwart staat heel toepasselijk voor de moeilijke tijden waar het land ooit door heen ging, het rood staat voor de strubbelingen van het land – maar de vlag heeft nog een derde kleur: wit. Wit staat voor hoop. Hoopvol-wit.
Het lijkt hopeloos, toch voel ik me na het gesprek met Marwah niet verslagen
Marwah, net zo oud als ik, spreekt inmiddels Nederlands, net als haar dochter Jumana. Ze heeft een prachtig huis, inmiddels een diploma International Public health en een baan bij vluchtelingenwerk Nederland. Marwah is het bewijs dat zelfs de zwartste oorlog het leven niet echt uit mensen kan slaan.
Haar verhaal vertelt ons – net als het verhaal van al die andere, dappere vluchtelingen – wat het betekent om door het dal van diepe duisternis te gaan en toch krachtig te blijven. Moedig te zijn. Liefdevol en gastvrij mensen te ontvangen. Dat is een hoopvol cadeau. Wie weet wanneer wij het ooit nodig zullen hebben.
Dit artikel hoort bij het programma
EO Metterdaad