We hebben m’n oma begraven
4 november 2016 · 07:45
Update: 15 november 2024 · 12:40
Rolinka moest onlangs afscheid nemen van haar oma. Met haar familie zat ze rond het sterfbed van hun ‘oermoeder’. Een clan, door bloed verbonden en soms ook tot elkaar veroordeeld. Een stam, net zoals die van aartsvader Abraham…
Nog niet zo lang geleden hebben we mijn oma begraven. Zij was 95 jaar. Het leven was klaar. De laatste weken lag ze in bed en kon niet meer eten en drinken. Tijdens deze korte, maar zware lijdensweg werd zij omgeven door al haar kinderen en kleinkinderen.
Alle familie rond het sterfbed
Allemaal? Ja, allemaal. Al haar kinderen wonen namelijk in hetzelfde dorp. De meeste kleinkinderen wonen daar ook, en degenen die verder weg zijn getrokken, zorgden dat ze bijna wekelijks aan haar bed zaten. En opmerkelijke situatie. Want waar zie je dat tegenwoordig nog, dat alle familie rond het sterfbed van de oermoeder samenkomt?
Ik kom het nog maar een heel enkele keer tegen in mijn werk. Meestal komt de zorg neer op één of twee in de buurt wonende kinderen en voor de rest geldt dat zij op afstand betrokken zijn, maar gewoonweg niet de gelegenheid hebben (of maken) om meer dan noodzakelijk om het hoekje te kijken.
Het zijn van die momenten dat ik me intens verbonden weet met de familie. Dit is mijn clan, dacht ik. Dit zijn mijn wortels. En hoewel ik een op z’n zachtst gezegd zeer merkwaardige familie heb (ik zou er een boek over kunnen schrijven), kon ik op dat moment niet anders dan een diep gevoel van liefde koesteren voor elk familielid.
Door bloed verbonden
In diezelfde tijd was ik ook bezig om volgens het preekrooster de Bijbelse vertellingen over Jacob te lezen en te bepreken, de aartsvader die ook zo’n grote familie voortbracht. Gek genoeg kreeg opeens mijn familie, mijn clan, ook bijbelse proporties.
Ik keek naar zo’n prachtig gestyleerde familiefoto, opa én oma, alle twee in vitalere omstandigheden in het midden van hun kroost. Ze leken op die andere aartsvader: Abraham en zijn vrouw Sarah, dacht ik. Ooit samengeroepen om een nieuw land te betreden, op weg naar het onbekende. Grote en kleine tegenslagen getrotseerd, uiteindelijk een groot gezin (lees: volk) gesticht, die allemaal ook weer hun eigen weg hebben gekozen en die tegelijk heel dicht bij de stamvader en -moeder zijn gebleven.
Een stam, een clan, door bloed aan elkaar verbonden en bij tijd en wijle tot elkaar veroordeeld. Opeens zag ik het in bijbels perspectief.
Mijn opa wás ook een soort Abraham. Vol vertrouwen en met een avontuurlijke geest. Mijn oma wás ook een soort van Sarah, grillig en afhankelijk, met een argwanend geloof. Eerder vertrouwend op het geloof van opa, dan op haar eigen geloof. En dan al die kinderen, met hun kinderen, en hun kinderen…
Vertrouwend op het geloof van hun moeder
Bij het afscheid van onze oermoeder werd een ieder bepaald bij hun plek in die clan. Levenskeuzes leken opeens meer van betekenis: de kinderen zijn opeens de volgende in rij. Ik zag mijn moeder, mijn tantes en ooms in de banken van de oude kerk. Een plek waar ze zelden nog komen. Ze zongen de oude psalmen mee, vertrouwend op het geloof van hun vader. De kleinkinderen spraken woorden van herinnering, met een onbevangenheid die alleen kan bestaan als de kerkelijke traditie anders, of helemaal niet, is overgedragen.
Aan het eind, toen zes van mijn neven om de kist stonden, zette het orgel luid het U zij de Glorie in. Mijn neven, grote knappe jongens, droegen als één man de kist op hun schouders de kerk uit. Ik voelde trots.
Dit is mijn clan.
Woorden van Prediker schoten door mijn hoofd. Wat is, was er reeds lang, en wat zijn zal, is reeds lang geweest; en God zoekt weer op, wat voorbijgegaan is.