Sluit je aan

Gratis inloggen

Doe je mee? Als je bent ingelogd, kun je reacties plaatsen en gesprekken volgen op alle sites van de EO.

Door in te loggen bevestig je dat je de Algemene Voorwaarden en Privacyverklaring van de EO hebt gelezen en begrepen.

Hulp nodig?

Check de veelgestelde vragen.

Wat als je kind – of iemand anders die je lief is – niet meer gelooft?.
© Pexels

Wat als je kind (of iemand anders die je lief is) niet meer gelooft?

19 februari 2025 · 09:10Visie

Update: 19 februari 2025 · 09:10

Jij gelooft, maar je partner, vriendin, broer, zoon of dochter niet. Of niet meer. Dat geeft een machteloos gevoel. Je kunt die ander het geloof niet geven, hoe graag je dat ook zou willen. Wat kun je dan wel doen? En wat doet God eigenlijk?

Het geloof is door de achterdeur naar buiten geglipt. Als een oude jas aan de kapstok gehangen, omdat-ie niet meer past. Zo formuleert een dierbare vriendin het feit dat ze niet meer gelooft. En ik vind het heel, heel erg.

“Waarom vind je dat eigenlijk erg?”, vraagt ze.

Ja, waarom eigenlijk... “Omdat je dan zo veel mist”, zeg ik spontaan, uit de grond van mijn hart.

“Wat dan?” vraagt ze.

Ja, wat is dat precies...? Ik zoek naar woorden en die vind ik niet zo gauw, want het gaat om zoiets groots en dieps en dierbaars. “Eh... hoop,” stamel ik, “richting, houvast, een bodem, liefde...”

Bevrijd van knellende banden

Maar zij voelt zich juist bevrijd, van de knellende banden van het alsmaar moeten. Het rekening houden met een God die haar niet lijkt te zien, het worstelen met gebeden die niet verhoord worden. Het roepen naar Boven, waar niemand iets lijkt te horen. Ze was er zo klaar mee. Ze wilde vrijheid, niet meer moeilijk doen, geen lastige geloofsvraagstukken of morele gewetensvragen. En dus hing ze haar oude, versleten geloofsjas aan de kapstok. En zette de achterdeur open.

Ik huil, heb er veel verdriet van. Ik lig er wakker van en bid elke dag voor haar. Haar naam ligt altijd op mijn lippen als ik Gods aangezicht zoek.

“Je bidt voor me omdat ik naar de hel ga zeker?” oppert ze. En ze lacht er wat cynisch bij.

Maar daar dacht ik niet eens aan. Want daar ga ik niet over, wie wel en wie niet erbij zal zijn, straks daarboven of hier beneden. Gods rechterstoel past mij niet, dus daar zit ik niet op.

Als Psalm 36 aan de beurt is, tijdens mijn dagelijkse ontbijt-met-de-bijbel-open, denk ik: nu heb ik het. Dit, dit is wat zij mist en waarom ik juist zo veel steun heb aan mijn geloof:

Hoe kostbaar is uw liefde, God!

In de schaduw van uw vleugels schuilen de mensen,

Zij laven zich aan de overvloed van uw huis.

U lest hun dorst met een stroom van vreugde,

Want bij U is de bron van het leven.

Door úw licht zien wij licht.

Depressieve klachten

Die bron van leven. Dat zie je toch als je om je heen kijkt op een mooie zomerdag? En dan dat licht! Dat je, doordat je weet hebt van Gods liefde, anders naar jezelf, de ander, de rest van de wereld en de toekomst kijkt. Dat licht dat alles anders maakt. Ziet zij dat dan niet? Hoe kan dat nou? Ik gun haar dat zo. Het zou het leven voor haar, altijd worstelend met depressieve klachten, juist zoveel draaglijker maken, zoveel meer diepgang geven. Maar zij zoekt het nu in, ja, waarin eigenlijk?

Wat doe je en wat doe je niet?

Met Kerst zei ze nog dat ze het maar lastig vond, een kerstfeest vormgeven terwijl je niet meer in het verhaal gelooft. Stel je voor, het mooiste feest van het jaar, het feest van het licht, in een wereld die steeds donkerder wordt. En daar dan niks meer mee kunnen, ik moet er niet aan denken.

Hoeveel vaders, moeders, zussen, broers, vrienden en vriendinnen herkennen dit? Het verdriet dat je voelt als een dierbare niet meer gelooft of nooit is gaan geloven? Hoe ga je daarmee om? Wat doe je en wat doe je niet?

‘Ik bid me suf’

Wat ik doe is dit: ik bid me suf. En ik blijf van mijn vriendin houden. Uiteraard. En dat weet ze ook. Ik laat haar niet los. Ik loop op eieren, dat wel, want ik wil er graag over praten, maar ik wil niet dat zij daardoor juist afhaakt en denkt: heb je haar weer. Dus vaak gaat het er niet over, of hooguit met een grapje of een ik-boodschap.

Tegelijk laat ik mijn vriendin bewust wel los: ik geef haar aan God, omdat ik het niet kan, haar het geloof geven. Met die machteloosheid sta ik elke dag bij Gods troon. In de hoop dat Hij daar op een dag wat mee zal doen. Want ik wil en zal en moet geloven dat Hij in elk geval niet loslaat. Wat zijn hand begon, zal Hij afmaken (Psalm 138:8). Hij is getrouw, want zichzelf verloochenen kan Hij niet (2 Timoteüs 2:13).

‘Hun gebeden klinken nog’

Ondertussen voel ik me net als die arme weduwe die maar bleef aankloppen bij de onrechtvaardige rechter. Bij die weduwe hielp dat bidden uiteindelijk wel, dus daar houd ik me maar aan vast. En ik denk aan dat oudere echtpaar in mijn vorige gemeente dat elke dag bij het gebed voor het avondeten steevast de namen van al hun kinderen noemde. Niet één is er gelovig, nog steeds niet, voor zover ik weet, terwijl die oude mensjes allang overleden zijn. Maar hun gebeden klinken nog altijd in de hemelse gewesten, ook dat wil ik geloven.

Als jij al zo graag wilt dat zij er straks bij zal zijn, hoe graag zou God dat dan niet willen?'

Wat zou God eigenlijk willen? Ik kan alleen maar denken dat Hij niet anders wil dan dat mijn vriendin weer gaat geloven. Hij verlangt ook naar het moment waarop zij die jas van de kapstok haalt, of de achterdeur weer opendoet om het geloof binnen te laten. Om Hem binnen te laten. Zoals ik alsmaar op de deur klop bij Hem, klopt Hij op de deur bij haar.

Zegeningen tellen

Misschien kan ik haar er af en toe subtiel op wijzen dat Hij op haar deur klopt? Haar wijzen op zijn aanwezigheid in haar leven? Op de zegeningen die ze een voor een kan tellen?

Wat ik in elk geval weiger te geloven, is dat God het opgegeven heeft omdat zij het opgegeven heeft. Dat Hij zegt: “Nou, je stond toch al niet in mijn Boek, dus ga maar. Ik had je toch al van eeuwigheid niet uitgekozen.” Dat wil ik niet geloven. Niet meer. God wil niet dat iemand verloren gaat, maar dat alle mensen worden gered (1 Timoteüs 2:4; 2 Petrus 3:9).

Dit is een moeilijk vraagstuk. Want wie doet wat in dit verhaal? Als God ervoor moet zorgen dat iemand in Hem gaat geloven, in hoeverre is het dan nog echt iemands keus? Hij kan en wil toch niemand dwingen? Achteraf zeggen pasbekeerden altijd dat God hen al veel langer op het oog had dan andersom. Dat Hij allang op de deur stond te kloppen, maar dat ze dat niet hoorden.

Veilig tot in eeuwigheid

Hier houdt ons denken op. Deze vragen zet ik weg, naast het rijtje vragen over hemel en hel. En ik denk aan een uitspraak van Henk Binnendijk ooit, in een tv-programma, toen iemand hem in tranen vroeg of ze haar ongelovige buurvrouw later in de hemel zou terugzien. Zij was haar zo tot steun geweest, meer dan mensen van de kerk, hoe zou God haar af kunnen wijzen? Henk antwoordde met een vraag: “Als jij al zo graag wilt dat zij er straks bij zal zijn, hoe graag zou God dat dan niet willen?”

We moeten er in elk geval voor waken om op Gods rechterstoel te gaan zitten. En blijven hameren op Gods liefde. Voor alle mensen. Ook voor mijn vriendin, uw zoon, jouw dochter, jullie kleinkind. Wij leggen de namen van onze geliefden in Gods handen. En wij blijven geloven dat ze daar veilig zijn tot in eeuwigheid.

Tekst: Theanne Boer

Deel dit artikel:

Meest gelezen

Lees ook