Broeder Thomas Quartier bleef de extreme maar onweerstaanbare roep van het klooster horen
25 april 2017 · 07:45
Update: 12 mei 2023 · 12:40
Thomas Quartier (44) is een benedictijnse monnik en theoloog. In deze serie vertelt hij wat dat voor hem betekent. Hij trapt af met een tocht de woestijn in.
Tegenwoordig is het als jongere nog niet zo simpel om je ouders te laten schrikken. In mijn tijd was daar een gek kapsel of een piercing nog genoeg voor. Nu hebben pap en mam meestal zelf wildere dingen uitgespookt dan hun zoon of dochter kan verzinnen. Punk, gothic of metal? Geen probleem. Toch is er nog wel een manier waarmee het over het algemeen wel zal lukken.
Kom eens in een kloosterhabijt naar huis. Dan zullen de meeste ouders zich ernstig zorgen gaan maken. Wat in de opvoeding is misgegaan? Het kloosterleven is tegenwoordig zo’n beetje het gekste wat je kunt doen, de meest extravagante keuze die je kunt maken.
Maar is het monnikenleven dan een soort jeugdsubcultuur? Dat lijkt mij een vreemd idee – alleen al doordat er bijna geen jongeren in de kloosters zitten. Voel ik mij als relatief jonge monnik soms een punk? Niet echt. Toch is het het extreme van deze levensvorm dat mij trekt – anders zou ik ook niet in een zwarte jurk kunnen rondlopen en me vrijwillig onderwerpen aan ‘strenge’ reglementen.
Wonen op plekken waar je eigenlijk niet thuis kunt zijn
In de derde eeuw was dit gevoel van monnik-punk trouwens helemaal niet zo gek. Toen ontstond de subculturele mode die een lange adem bleek te hebben: de woestijnmonniken. In Egypte hadden jongeren – mannelijk en vrouwelijk – hun buik vol van de maatschappelijke mainstream en de vervlakking van het leven. Ze trokken in duizendtallen de woestijn in. Waarom? Om daar te blijven. Punt. Ze zochten het grensgebied van het leven op, de plekken waar je eigenlijk niet thuis kunt zijn.
Ze woonden in zeer eenvoudige hermitages. Dat vol te houden vraagt nogal wat. Waarom zou je in de woestijn gaan leven als de vleespotten dichtbij zijn? Ze wilden de ballast, die de wezenlijke dingen van het leven vertroebelt, achter zich laten. Natuurlijk, fanatiekelingen heb je altijd, maar er is één wezenlijk verschil: de kids in de woestijn hielden het vol en werden tot woestijnvaders en moeders.
Deze oude wortels hebben mij altijd gefascineerd. Niet alleen ergens voor gaan, maar ook nog eens ieder denkbare grens overschrijden. Concreet betekende dat voor mij een rusteloos zoeken: ik voelde me in geen levensvorm écht thuis. Ik ben in een klein dorp opgegroeid. Ik deed mee aan dorpse gezelligheid, maar onttrok me er ook meteen weer aan. Een positie tussen wal en schip heeft z’n voordelen, maar volhouden kun je dat niet. Ook op de universiteit was ik vaak een ‘vreemdeling’: ik studeerde met veel ijver en mijn wetenschappelijk carrière diende zich bijna vanzelf aan. Maar ik wist dat ik naar een levensvorm zocht die dieper reikte dan dat. Ik verlangde naar een houvast die de ervaring van vreemdheid een plek kon geven. Als je voor de langere duur als vreemdeling wilt leven, heb je een kader nodig. Langzaam maar zeker merkte ik dat een klooster voor mij zo’n kader is.
De extreme vormen in het kloosterleven trokken mij
Als je in een klooster verblijft, sta je samen met de broeders of zusters in de nacht op om te gaan bidden. In mijn klooster komen we om kwart over zes uur ’s ochtends voor het eerst samen in de kapel. In mijn studententijd kwam ik dan pas terug van een feestje. Waarom trok dat mij? Omdat het te gek is.
Tot de ochtenduren uitgaan is geen kunst. In het klooster ben ik het onverwachte gaan doen. Eerst jarenlang als gast, vandaag als monnik. Ik voelde in mijn leven altijd de behoefte om een revolutie mee te maken; er is geen subcultuur waar ik niet ingedoken ben. Maar voor de lange termijn klonk alleen de roep van het kloosterleven. Ik moest veertig worden om me in die woestijn van vroeg opstaan thuis te voelen.
Ben ik dan woestijnmonnik geworden? Dat voelt niet zo. Het klooster is helemaal niet zo’n woestijn. Het heeft best zijn comfortabele kanten, ik geniet vaak enorm van het dagelijkse ritme met zes kerkdiensten. Maar de woestijn is ook een metafoor: het is er kaal, leeg, en zonder water een beangstigende plek om te verblijven. Het spirituele leven kan ook lijken te verzanden. Waar is God dan? Ik zie, voel en ervaar hem niet. Alles in je is dor en leeg. Je voelt de bekoring te vluchten in afleiding. Net als de woestijnmonniken, maar die bleven. Ze zagen hun eigen leegte en de leegte van God onder ogen. Tot de woestijn met zijn verzengende hitte al hun Godsbeelden aan gruzelementen had geslagen en er een oase in zicht kwam.
Het klooster als bewoonbaar gemaakt grensgebied
‘Zoeken naar God’, dat vat het kloosterleven samen. Blijven zoeken, want wie God vindt komt bedrogen uit. Hij is in zekere zin de onvindbare. En ondanks dat blijf ik. Want het klooster is een bastion tegen de verburgerlijking. Hier geen mainstream en vervlakking. Op deze plek kan ik zonder afleiding ruimte geven aan dat verlangen God te zoeken, dat alle aardse beslommeringen en alle voorgegeven kaders te boven gaat.
Het klooster is een grensgebied. Ik werk op verschillende universiteiten en ik verblijf in mijn klooster, want alleen vanuit de kloosterervaring wil ik theologie bedrijven. Dat is best een extreme levenskeuze, maar ik voel me er thuis. Het past me. Hoewel ik het nog altijd gek vind om in habijt over straat te lopen. En gelukkig maar. Het is een beetje punk en zonder dat zou het leven maar suf worden.
Soms vragen mijn studenten wat mijn moeder van mijn keuze vindt. Schrok ze ervan? Het antwoord is: ze schrok zich wild. Maar samen konden wij deze woestijn van mij bewoonbaar maken. Welnu, beste lezers: wat is in jullie een woestijn? En zijn er plekken die fungeren als klooster? Doe eens gek en denk er eens over na…
Verder lezen? Thomas Quartier osb: Anders leven – hedendaagse monastieke spiritualiteit (Berne Media, Heeswijk 2015).