Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Rob Favier: ‘Humor is mijn verwerkingsmechanisme’

Wat kreeg Rob van huis uit mee over God en geloof?

Het scheelde een haar of hartproblemen waren hem fataal geworden. Toch denkt theoloog, liedschrijver en cabaretier Rob Favier (69), die in de zomer graag roemruchte Franse bergflanken bedwingt op zijn racefiets, totaal niet aan stoppen. “Maar ik besef dat mijn horizon veel korter is geworden.”

Deel:

Als Rob de hals van zijn T-shirt wat omlaag trekt, zie je – direct onder de huid – een rond schijfje op zijn borst zitten: een pacemaker. “Ik ben blij dat-ie mijn hartfunctie bewaakt, want ik heb de afgelopen jaren een hartinfarct en twee hartstilstanden mogen overleven. Gelukkig merk ik er helemaal niks van en kan ik gewoon nog steeds alles doen wat ik wil. Afgelopen zomer heb ik voor de 35e keer de Mont Ventoux beklommen – een beest van een berg!”

De middenmoot

Rob – korte spijkerbroek, blote voeten – zit thuis in Groot-Ammers ontspannen op de stoffen bank, met uitzicht op de bloeiende achtertuin en een sloot vol kroos. “We wonen hier al dertig jaar. Ik was altijd een echte stadsjongen, maar dankzij mijn verkering en huwelijk met Els – zij komt uit Zeeland – heb ik mijn hart helemaal aan de polder verloren.”

Je komt uit een hervormd nest?
“Klopt. We gingen op zondag naar de Hervormde Kerk in Mijdrecht; ik denk dat je die gemeente nu confessioneel zou noemen – de middenmoot, zeg maar. Geloof en de kerk waren bij ons vanzelfsprekend: het hoorde er gewoon bij, maar er werd niet echt over gesproken. Ik heb als kind de kerkgang nooit als dwang of als vervelend ervaren. Mijn vader is trouwens heel lang niet meegegaan.”

Waarom niet?
“Afgeknapt op kerkmensen. Destijds had nog niet iedereen een telefoon. Dan was er altijd wel iemand in de buurt die er wel eentje had en als contactpersoon fungeerde. Afijn, tegenover ons in Mijdrecht woonden mensen met zo’n toestel. Zij waren van de degelijke soort. Op een zondagavond had mijn vaders vader een hartinfarct gekregen, waaraan hij kort daarna is overleden. Men had de overbuurman gebeld om ons dat – via hem – te laten weten. Omdat het ‘de dag des Heeren was’, vertelde die overbuurman het ons pas op maandag. Toen was mijn opa dus al dood… Mijn vader was daar zó kwaad over, dat hij jarenlang niet meeging.”

Hoe zat jij als kind in de kerk?
Met olijke ogen: “Nou, als de kerkenraad op zondagochtend binnenkwam, dacht ik: wauw, dat zijn de apóstelen! En verder had ik, eerlijk is eerlijk, vooral oog voor een meisje dat altijd in de banken rechts voor ons zat. Grieta. Mijn eerste grote liefde. We knipoogden wat af.”

Ranke hals

“Momentje”, reageert Rob op de vraag of hij als kind al muzikaal was. Hij veert overeind, vliegt de trap op en komt terug met een klein formaat snaarinstrument in zijn handen. Zichtbaar oud, afgezien van het stemmechanisme op de ranke hals.
“Mijn banjoline”, zegt hij met gepaste trots. “Hierop heb ik leren spelen toen ik 5 was. Mijn broer, ruim twee jaar ouder, speelde gitaar, maar die was voor mij nog veel te groot. Hiermee heb ik gespeeld op de lagere school, tijdens ouderavonden en zo. Soms gebruik ik ’m nog, bijvoorbeeld tijdens oudejaarsconferences.”

Ik hoopte dominee-zijn en de muziek te kunnen combineren

‘We toerden ons suf’

Als het om zijn geloofsgeschiedenis gaat, is er “één superbelangrijk jaar” geweest, vertelt Rob even later. “Toen ik 15 was, kwam er een akoestisch, christelijk bandje uit Amerika op onze school; daar genoot ik enorm van. Via Youth for Christ kregen we kort daarna de mogelijkheid auditie te doen om met een groepje Nederlanders op tournee te gaan. Dat leek me wel wat. Ik deed auditie en mocht mee. Vervolgens speelde ik een jaar lang, fulltime, in een Youth for Christ-bandje. Werd er bij ons thuis niet over het geloof gepraat, bij Youth for Christ leerde ik hoe mooi het is om er woorden aan te geven en het met anderen te delen. En in dat jaar toerden we ons suf. Dat begon drie weken na mijn eindexamen. Ik was de benjamin van de band.”

Jij speelde alleen gitaar, of zong je ook?
“Ik was vooral de gitarist. Af en toe mocht ik zingen.” Grinnikend: “Ik kan wel zingen, maar heb natuurlijk geen gouden solo-keeltje. We trokken een jaar lang door Europa, van de Russische grens tot Gibraltar. Fantastisch! In dat ene jaar traden we bijna vijfhonderd keer op; soms drie keer op een dag. Het staartje van onze tour heb ik niet meegemaakt, vanwege een verwaarloosde longontsteking. We gingen maar door.”

Verkeerd gekozen

Met het gymnasiumdiploma én deze muzikale ervaringen op zak, stond Rob vervolgens voor een dilemma. Welke vervolgstudie moest hij kiezen? Hij had geen flauw idee.
Lang verhaal kort: hij neigde na lang wikken en wegen naar astronomie, koos op aanraden van een vriend geneeskunde, werd uitgeloot en verkaste vervolgens naar Gent, om in België alsnog medicijnen te studeren. “Maar vanaf het eerste moment dat ik daar op kamers zat, had ik sterk het gevoel: ik heb verkeerd gekozen. Dat werd uiteindelijk een soort crisis. Een week voor mijn eerste tentamens besloot ik te stoppen en theologie te gaan studeren, in Utrecht, om me verder in het geloof te verdiepen. Waarbij ik stiekem hoopte dat ik dominee-zijn en de muziek op de een of andere manier kon combineren.”

Toon Hermans

Gemeentepredikant werd hij nooit. Wel parttimedocent godsdienst, terwijl hij als christelijke cabaretier in heel Nederland optrad en muziek maakte, en op zondag in legio verschillende kerken voorging.

Robs allereerste lp, Een roos op de weg, sleepte in 1989 meteen een Zilveren Duif Award in de wacht. “Hoewel we drie jonge kinderen hadden, besloot ik in 1990 beroeps te worden. Het was, in die tijd, iets totaal nieuws wat ik deed. Een geloofssprong. Man, ik heb zelfs het Algemeen Dagblad en Trouw over de vloer gehad. Een zíngende dominee, die ook nog eens grappen maakte? Die wilden ze weleens ontmoeten! Niemand minder dan Toon Hermans was in 1992 bereid het eerste exemplaar van mijn tweede album, Met een glimlach, in ontvangst te nemen. Dat heeft veel voor mijn carrière betekend.”

Heb je voor of tijdens je lange loopbaan ooit een geloofscrisis meegemaakt?
Peinzend: “Tijdens de coronacrisis ben ik God wel een beetje kwijtgeraakt. Opeens had ik een lege agenda. Daar werd ik heel chagrijnig van. Dat sloeg in als een bom. Maar na mijn eerste hartstilstand, in dat eerste coronajaar, kon ik er niet omheen: God is er én Hij zorgt.”

‘Hé, engeltje!’

“Ik zat op de racefiets”, legt hij uit, “toen mijn hart ineens stilstond. Ik herinner me zelfs niet dat ik gevallen ben. ‘Toevallig’ reed er een vrouw achter me, die ook nog eens bij de brandweer werkte en dus precies wist hoe ze moest handelen.”
Met ‘toeterhanden’ om zijn mond: “Als ik haar zie, roep ik altijd: ‘Hé, engeltje!’ Zonder haar was ik er niet meer geweest. En de ambulancebroeder informeerde of ik Rob Favier was. ‘Ik ben ook christen’, zei hij. Nou, hoeveel knipogen van God wil je hebben?”

Je leeft nu in genadetijd?
“Het hele leven is per definitie genadetijd. Een geschenk en een uitdaging. Mede door dat hartgedoe besef ik wel dat mijn horizon veel korter is geworden. Zolang ik ademhaal, is mijn opdracht: als christen leven. En liefde rondstrooien. Ik ben een dankbaar mens, voel me zeer gezegend.”

Wat is de kern van wat jij jullie kinderen hebt willen meegeven?
Direct: “Liefde voor God, voor elkaar, voor de mensen om ons heen. En ruimte.”

Het hele leven is per definitie genadetijd

Ruimte?
“Mijn vader was, anders dan mijn moeder, heel autoritair. Tegenspraak duldde hij niet. Als je liet merken dat je het oneens met hem was, liep het uit op ruzie. Daardoor heb ik in mijn jeugd nooit de ruimte gevoeld werkelijk te zijn wie ik ben, te zeggen wat ik vond. Humor was en is voor mij in die zin ook een verwerkingsmechanisme, want ik heb het daar ontzettend moeilijk mee gehad. In mijn eigen gezin mocht het ‘knallen’; iedereen mocht zeggen en vinden wat-ie wilde. We hebben twee zoons en een dochter, en inmiddels negen kleinkinderen.” Hij wijst trots naar de vele gezinsfoto’s achter hem. “Onze eregalerij.”

Enig idee waarom jouw vader zich zo autoritair opstelde?
“Achteraf denk ik: het was gewoon onzekerheid die hij als het ware overschreeuwde. Ik neem het hem niet kwalijk. Het botste soms tussen ons, maar hij stond altijd voor ons klaar. Ik ben dankbaar dat ik zijn begrafenisdienst mocht leiden. Drie weken later overleed mijn moeder trouwens, plotseling. Dan ben je opeens wees, hè? Heel heftig.”

Je hebt op 21 september, Wereld Alzheimer Dag, je nieuwste single gelanceerd: ‘Papa, nu jij kind bent’. Wat is het verhaal erachter?
“Mijn vader stierf op zijn 84e, in foetushouding. Door de ziekte van Alzheimer werd hij weer kind. Dat maakte diepe indruk op mij. Dit lied verwoordt wat ik rond zijn ziekbed en overlijden voelde.”

Waar loopt jouw geloofsreis op uit, in je eigen woorden?
“Ik heb in 2015, 2020 én in 2021 hartproblemen gehad. Ik sport heel veel, maar dit heeft volgens de artsen puur met genetische aanleg te maken. Mensen vroegen soms: ‘Was je er niet liever in gebleven? Dan was je bij God.’ Misschien klinkt het ‘heidens’, maar… ik ben heel aards: ik hoop dat ik hier nog een poosje mag blijven.”

En daarna…?
“… zal het goed zijn.”

Omdat je gelooft in een leven na dit leven, bij God?
“Ja, op gezag van Jezus. Het zal goed zijn. Hoe en wat? Dat laat ik aan Hem over – met een gerust hart.”

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--