Otto de Bruijne: ‘Ik ben niet bekeerd, maar gecapituleerd’
7 januari 2022 · 12:10
Update: 21 november 2024 · 07:43
Op zondagochtend ging de 14-jarige Otto de Bruijne vaak ‘zogenaamd’ naar de kerk: hij liep er voorbij, want de Formule 1-races op het nabijgelegen Zandvoortse circuit waren veel sensationeler. “Ik zag geen léven in de kerk.”
“Mijn vroegste herinnering aan het geloof?” Otto slaat zijn armen over elkaar – zo strak dat het een omhelzing lijkt. Met zijn ogen dicht: “Mijn vader, die in schemerlamplicht een preek zat voor te bereiden. Hij was predikant en door de enorme boekenkasten leek zijn donkere studeerkamer net een bibliotheek. Op zijn bureau stonden beeldjes van een Griekse filosoof en een boeddha, en boven dat alles hing een kruis.”
Otto fronst zijn wenkbrauwen, waardoor zijn ogen streepjes worden: “En dat ik als ventje van drie een vreselijke dreun kreeg. Omdat ik ‘gvd’ had gezegd. Mijn vader kon er niet mee omgaan dat zijn kleine jongetje dát zei. Ik herinner het me nog zó levendig: hij had enorme handen en sloeg mijn hoofd tegen de piano – tot grote ontsteltenis van mijn moeder.” Otto doet zijn ogen weer open en lacht er hartelijk om: “Vreselijk! Ik wist niet eens wat het betekende!”
Karakteristieke stem
Spreker, schrijver, kunstenaar en oud-EO-presentator Otto de Bruijne (72) schuifelt naar het keukentje van zijn lichte atelier, een omgebouwde slaapkamer op de eerste verdieping van zijn rijtjeshuis. Lopen gaat moeizaam sinds een traumatische operatie in 2006, maar daarover later meer.
“Wil je thee?” vraagt hij, zwaar leunend op het aanrecht. Achter hem ondersteunen een aantal ezels drie grote schilderdoeken in lichtgroene tinten. “Ik ben bezig voor mensen uit Emmeloord,” legt hij uit terwijl hij de waterkoker aanzet. “Ze vroegen of ik een drieluik kon maken naar aanleiding van een tekst uit Romeinen 11: ‘Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.’ Ze hebben een mosgroene bank, dus ik houd het licht en zacht.” Grinnikend: “Anders moeten ze een andere bank kopen.”
Otto praat zoals hij schildert: hij begint zijn zinnen met een voorzichtige penseelstreek, gevolgd door een kleurrijke stroom van levendige beelden. Met zijn karakteristieke stem vertelt hij hoe hij opgroeide in Zandvoort en in zijn tienerjaren het Formule 1-circuit boven de kerk verkoos, tótdat een kamerhuurder zijn intrek nam in huize De Bruijne.
Kleikleurige koppen
Maar eerst terug naar zijn kindertijd. Het ‘Ik ga slapen, ik ben moe’-gebedje voor het slapengaan kent Otto nog altijd uit zijn hoofd.
Hebt u dit gebed uw hele kindertijd gebeden?
“Ik denk tot mijn 13e. Vrij snel daarna stopte ik helemaal met bidden.”
Ik zag de man op de kansel en de man aan de keukentafel
Waarom?
“Mijn vader was dominee in de gereformeerd-synodale kerk. Ik maakte twee werelden van heel dichtbij mee: ik zag de man op de kansel en de man aan de keukentafel. Zwetend, ploegend, en boos als er weer gezeur was in de kerk. En alsmaar telefoontjes. Mensen stierven, mensen trouwden: het léven kwam binnen. Maar als ik zondags in de kerk zat, zag ik geen leven, maar kleikleurige koppen – kerkgangers zonder enige uitdrukking. Als 15-jarige beleefde ik de kerk steeds meer als een tableau vivant. En dus was de keuze tussen de kerk en het racecircuit snel gemaakt.”
‘Zogenaamd’ naar de kerk
“Ik groeide op in Zandvoort: het hele dorp rook naar de Formule 1,” vervolgt Otto met een glimlach. “En dat geluid… Heng, heng! Op zondagochtend gingen mijn broer en ik ‘zogenaamd’ naar de kerk: we liepen er voorbij, kropen bij het circuit onder het hek door en zaten op de eerste rij. Of mijn ouders dat wisten? Natúúrlijk!” Otto lacht met aanstekelijke uithalen.
Het hele dorp rook naar de Formule 1
Dan, serieus: “Kijk, mijn ouders zijn nooit van beton geweest. Als gereformeerden waren ze breed georiënteerd. Zoals Abraham Kuyper zei: ‘Iedere vierkante centimeter is van Christus.’ Kunst, cultuur, politiek en wetenschap – het was allemaal van ons. Mijn vader was dominee, maar die houten broek – de kansel – zat hem dwars. Hij wilde ons de wereld laten zien en nam ons mee naar de beurs in Amsterdam, het casino in Spa, het oudheidkundig museum in Leiden, alle plekken waar hij ons kon krijgen.”
En hoe dachten ze over de Formule 1?
“Ach, daar komt-ie wel een keer vanaf.”
Maagzweer
Alles verandert als er op zijn 16e een kamerhuurder in de pastorie komt wonen. Van de acht kinderen wonen dan alleen Otto en zijn broer nog niet op kamers, dus er is ruimte over in het grote huis. “Die kamerhuurder had een klap van de Geest gekregen,” vertelt Otto. “Ik weet nog goed dat hij naast de kachel met mijn moeder zat te praten: ‘Mevrouw De Bruijne, als u bidt, hoort God u echt. God hoort, God verhoort, en Hij is werkelijk in deze kamer aanwezig.’ Wij wisten niet waar hij het over had, joh!”
Uw vader ook niet?
“Hij wel. Maar hij was bang voor onruststokers. Zeven jaar eerder, in 1958, organiseerde de Amerikaanse gebedsgenezer Thomas Lee Osborn kerkdiensten op het Haagse Malieveld. Dat stond op de voorpagina’s – duizenden mensen gingen ernaartoe, de NS pasten er zelfs hun dienstregeling op aan. Die man had een enorme impact, óók op onze kerk. Grote groepen braken met de kerk en startten een eigen pinkstergemeente. Mijn vader heeft geleden aan de evangelische beweging, hij kreeg er zelfs een maagzweer van. Terwijl hij er zelf enorm naar verlangde. Snap je de paradox?”
Die kamerhuurder had een klap van de Geest gekregen
Na een korte stilte: “Maar mijn moeder had er wel oren naar. Ze wilde bidden, praten, haar jongens erbij halen, want zij zag ook wel dat mijn broer en ik stukliepen op dat tableau vivant.”
En zo rolde u de evangelische beweging in…
Otto knikt. “Elke zomer gingen mijn broer en ik naar de Réveilweken, de zomerse conferentieweken van deze opwekkingsbeweging. Daar luisterden we naar Corrie ten Boom, dominee Dick van Keulen en Henk Binnendijk, die toen net het verhuisbedrijf van zijn vader had overgenomen. Hij ging dwars door de Bijbel en dwars door je ziel. Steevast eindigde hij met een oproep: ‘Je hebt Jezus nodig. Kies nu.’ En dat stootte mij af.”
Want?
“Dat vond ik véél te makkelijk. Daar moet je eerst minstens drie boeken over lezen en tien lezingen over luisteren. Ik was geen type van ‘één zinnetje en dan is het klaar’. Toch groeide langzaamaan de overtuiging dat er een levende God is, die mij kent, ziet, liefheeft, hoort, verhoort, die erbíj is. Maar het duurde nog vier jaar voordat ik rond mijn 20e door mijn knieën zakte.”
Op het randje van de dood
“Ik zákte door mijn knieën: ik ben niet bekeerd, maar gecapituleerd,” benadrukt Otto. “God heeft me van mijn paard gestoten. Voor het eerst bad ik echt en ervaarde ik werkelijk de aanwezigheid van God. Zo sterk, dat ik op slag veranderde. Normaal gesproken was ik een zwaarmoedig persoon, maar opeens straalde mijn gezicht. Mijn vriendin Renée – nu mijn vrouw – merkte het meteen op. ‘Wat is er met jou gebeurd?’ zei ze, terwijl ik nog bij haar in de deuropening stond.”
Hebt u daarna weleens een geloofscrisis meegemaakt?
Resoluut: “Nooit. Ik ben in mijn kraag gevat door God – ik kon er niet meer omheen. Zeker, ik heb genoeg andere crises meegemaakt. Op mijn 42e kreeg ik een burn-out, in 2006 heb ik na een operatie op het randje van de dood gelegen. Een jaar lang was ik verlamd, en het is nooit helemaal hersteld. Twee jaar later onderging ik een hartoperatie en nog eens drie jaar later kreeg ik kanker. O, en tussendoor brak ik twee keer mijn heup.”
Zijn ogen beginnen te twinkelen. “Maar het doet me niet zoveel. Dat komt óók door het fundament dat ik van mijn ouders heb meegekregen; ze hebben me nooit opgevoed met het idee dat God cadeautjes moet uitdelen.”
Wat wilt u op geloofsgebied aan uw kinderen meegeven?
“Hetzelfde als mijn ouders, in die zin dat ik geen evangelist ben in mijn eigen gezin. Ik ben hun vader. En als ze andere wegen gaan – en dat is het geval – vraag ik of ze oprecht zijn. Een aantal van onze kinderen zeggen dat ze niet meer naar de kerk gaan. Ik hoor dat aan, en denk: er is een onderstroom die sterker is dan het stukje hout dat aan de oppervlakte drijft. Daaronder zit een heel reservoir, gevuld vanuit de opvoeding en wat God in hun leven heeft gedaan. Ik vertrouw erop dat die onderstroom ook hun identiteit en echtheid borgt. Als ze na tien, twintig jaar bij me zouden komen en zouden zeggen: ‘Ik ga weer naar een evangelische gemeente’, zou ik misschien wel zeggen: ‘Zoek iets anders.’ Want daar zijn ze juist op afgeknapt.”
Hebben jullie er gesprekken over?
“Ja, gelukkig steeds meer. Tegelijkertijd betekent het ook een stukje rouw voor mijn vrouw en mij, omdat er een taalgebied verdwijnt. Een simpel zinnetje als ‘zullen we samen bidden’ valt weg, maar is voor ons heel belangrijk, omdat het ook onze emotie uitdrukt.” Otto kijkt peinzend naar buiten. Dan vervolgt hij: “Maar wat in mijn gezin gebeurt, gebeurt ook in de maatschappij. Dus ik word bij de les gehouden. Ik lees hun boeken: van Alain de Botton tot Jordan Peterson. En bij onze jaarlijkse familiereünie organiseren we op zondagochtend een inspiratie-uurtje. De een leest een psalm, de ander deelt een mooie les uit een managementcursus. Gewéldig!”
Wat zou u missen als u het geloof niet had?
“Johannes 6 vers 68,” reageert Otto ad rem, terwijl hij aan het eind van het gesprek op de traplift (“Mijn teraardebestelling”) stapt om terug naar de woonkamer te gaan. “‘Tot wie zouden wij gaan? Want U hebt woorden van eeuwig leven.’”
Beeld: Ruben Timman