Met Corien Oranje op fietsvakantie: ultieme vrijheid én zadelpijn
Vergeet Berend Botje. In het achterwiel van schrijver, Visie-columnist en fietsvakantie-fan Corien Oranje gaan we niet ‘met een scheepje’, maar op de pedalen naar Zuidlaren. En kwam die Berend ‘nooit weerom’? Wij wel. Toch? “Eh… moeten we hier nou linksaf, of niet?”
Sinds jaar en dag geniet Corien Oranje (61) in de zomerperiode met volle teugen van fietsvakanties met echtgenoot en predikant Dick. Daarom lijkt het me leuk om samen met haar een mooie route door Groningen en Drenthe te fietsen. Ze woont namelijk al veertien jaar in het Groningse Haren, dicht bij de Drentse grens. Om mee te beleven hoe dat voelt. En om te horen waarom ze er zo enthousiast over is. Want we mogen dan een fietsland zijn, de meeste Nederlanders zijn totaal niet voor fietsvakanties te porren.
Naar Zuidlaren
“Wat een leuk idee!” reageert Corien enthousiast aan de telefoon. “Zullen we vanuit Haren naar Zuidlaren in Drenthe fietsen? Dat is in totaal – dus heen en terug – ongeveer dertig kilometer, en een lekker afwisselende route.”
Klinkt goed. Als datum prikken we de laatste maandag van mei. Want in juni gaan Corien en Dick een maandlang fietsen. “Eerst vanuit Haren naar Deventer, en dan met de nachttrein naar Praag. Vanuit Praag gaan we, via de beroemde Elberadweg, terug.”
Daags voordat fotograaf Marien en ondergetekende naar Haren afreizen, appt Corien: “Jullie kunnen wel twee fietsen van ons gebruiken.” We hoeven dus geen fietsen te huren: handig.
Omlaag wrikken
Wat we pas op de ochtend zelf ontdekken, is dat die twee toerfietsen beide een framemaat hebben die niet helemaal correspondeert met ons fysieke frame. Want het zijn de oude en nieuwe fiets van Dick, die lang is. Ons formaat is wat overzichtelijker. We nemen een inbussleutel ter hand om onze zadels los te maken en omlaag te wrikken, tot ze geen micrometer meer willen zakken.
Bij een proefritje naast het Oranjehuis voelen we direct dat we nog steeds te hoog zitten én dat onze zadels knoerthard zijn. Ai, die combinatie belooft weinig goeds. Vroeg of laat zal zadelpijn als een dravend paard op ons afstormen. Vroeg, waarschijnlijk.
Geen honderd kilometer
“Sorry, jongens”, zegt Corien met één hand voor haar mond. “Dit had ik even niet aan zien komen.” Ze kijkt beteuterd. En zorgelijk.
“Nou ja,” reageren wij met de moed der wanhoop, “het gaat waarschijnlijk wel.”
De frons tussen haar wenkbrauwen weet van geen wijken.
“Zeker weten?”
We knikken.
“Oké. Zullen we dan maar?”
Geroutineerd bestijgt Corien, gestoken in korte broek, haar stalen ros.
Gelukkig gaan we geen honderd kilometer fietsen, al staat dat getal centraal in dit zomernummer. “Daar schrijf ik zelf al een verhaal over.”
Onzichtbare volière
Om het enigszins op een echte fietsvakantie-etappe te laten lijken, gaat Corien bepakt en beladen op weg. De reistassen op haar bagagedrager puilen uit (“Ik heb er gewoon wat dekbedden in gepropt”).
Een paar minuten van haar huis steken we een spoorweg over. We slaan linksaf en rijden meteen de koele schaduwen van een zacht ruisend bos in. “Hier loop ik drie keer per week hard”, vertelt Corien.
Vóór je 84e moet je niet op een elektrische fiets gaan rijden
Boven het suizen van onze banden uit klinkt het gefluit van een onwaarschijnlijke hoeveelheid vogels. Alsof we door een onzichtbare volière fietsen. “Hier kan ik altijd zo van genieten. Ik snap niet dat mensen met oortjes in fietsen.”
Meteen op vakantie
“Wat ik zo leuk vind aan fietsvakanties?” zegt Corien een paar kilometer verderop. “Je hoeft niet eerst een of twee dagen te reizen, maar bent meteen op vakantie. Dus voor mij voelt dit echt als een vorm van onthaasten.” Met een glimlach op haar gezicht: “Heerlijk.”
Het is vandaag lekker warm, zonnig én er staat weinig wind. Het bos geurt naar de regen van gisteren, en hier en daar liggen nog wat plassen op het fietspad. Gelukkig voorkomen spatborden dat we een zebra-achtige zwarte streep op onze gebogen ruggen krijgen.
Klaprozen en lupine
Met een kruissnelheid van pak ’m beet 21 kilometer per uur trappen we onszelf richting Zuidlaren. “Lekker, met dat windje erbij”, merkt Corien tevreden op. Er zijn weinig medefietsers op ons prachtige parcours. Hier en daar wel wat wandelaars. “In het weekend is het hier vaak vergéven van fietsers. Inclusief wielrenners. Gelukkig is het maandag.” Er zijn nog opvallend veel klaprozen, die – evenals de paarse lupine – fraai afsteken tegen alle groentinten.
Zelfs op Schiermonnikoog verdwaal ik nog
Hoeveel kilometer fietst het sportieve Oranje-duo gemiddeld op een dag in hun zomervakantie? “Tussen de 55 en de 70, denk ik. Dat verschilt een beetje”, reageert Corien. “Hier links. Dick kan trouwens moeiteloos honderd kilometer op een dag fietsen, maar hij past zich aan mij aan. Goed, hè?”
Drentsche Aa
We doorkruisen Nationaal Park Drentsche Aa, genoemd naar de gelijknamige rivier. Een landschap vol hooilanden, zandwegen en eeuwenoude esdorpen.
Gezien de acute actualiteit van het onderwerp informeren we of Corien nooit last heeft van zadelpijn na zo’n hele dag op de fiets. Met stemverheffing: “Heel erg juist! Vre-se-lijk… Ik heb al twee keer een ander zadel gekocht en een zadelmeting gedaan. Maar het werd er niet beter op. De eerste vijfentwintig, dertig kilometer? Pijnloos. Daarna begint het.” Stilte. “Ach, na een nachtje slapen op ons zes centimeter dikke tentmatras gaat het weer helemaal prima. Rechtsaf nu.”
Weg met de jongens
Corien en Dick hebben vier zoons, inclusief een drieling. Gaan zij nooit mee op hun fietsvakanties? Ze slaakt een moederlijke zucht. “Dat hebben ze nooit gewild. Zij hebben zoiets van: ‘In ieder geval níét met onze ouders!’ Ik heb het maar zo gelaten. En met z’n tweetjes is het ook heerlijk, hoor. Dan kom je eindelijk eens aan jezelf en aan elkaar toe. Na onze fietsvakantie gaan we trouwens nog twee weken weg met drie van onze jongens. Waarschijnlijk naar Duitsland. Of Oostenrijk.”
Knipoogjes van licht
We rijden door een tunnel van hoge en diepgroene bomen. De zon twinkelt er telkens tussendoor – knipoogjes van licht. Verderop slaan we rechtsaf en hobbelen dan een heel stuk over keien. “Ik ben geen fan van klinkers”, verzucht Corien. Instemmend knikken gaat hier vanzelf. Elke kei is een schop onder je zitvlak.
Een mereltje met een kronkelende worm in zijn bek vliegt nét op tijd weg voor Coriens wentelende voorwiel. Ter hoogte van de Duinweg – geen zee te bekennen, overigens – rijden we langs grasland met grazende paarden, die het zonlicht op hun flanken vangen.
Tussen al het groen door lichten hier en daar weer oranje boerderijdaken op. Als je diep inademt, helpt het op bepaalde plekken beslist als je de geur van mest kunt appreciëren.
Van de fiets gevallen
Een joekel van een bord houdt ons voor dat we ons inmiddels in natuurgebied het Noordlaarderbos bevinden. Hier kun je middeleeuwse karrensporen aantreffen, stokoude grafheuvels én het Galgenbergje, waar ooit misdadigers werden opgeknoopt.
Uitgerekend in dit fiets-walhalla komt Corien met een non-fictieverhaal dat aan een andere middeleeuwse straf doet denken: radbraken. “Ik heb een keer mijn bekken gebroken toen ik van de fiets viel”, vertelt ze, gestaag doortrappend. “Niet tijdens een fietsvakantie, maar toen ik – in december 2022 – op een zondagmorgen met Dick naar de kerk fietste, en het opeens verraderlijk glad bleek. Daar heb ik maandenlang last van gehad.”
Een tandje erger
“Nou,” vervolgt ze, “dat was een tandje erger dan zadelpijn! We moesten een weekendje Ameland annuleren, en ik kon niet meedoen aan de Amelandrun. Maar omdat ik niet kon sporten, heb ik bergen schrijfwerk verzet, onder andere vier paasverhalen voor het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.”
We slaan de Westerse Weg in, passeren fietsknooppunt 66. “Het mooie van fietsen is dat je de omgeving goed in je op kunt nemen”, zegt Corien. “Je voelt je echt deel van de omgeving, kunt afstappen waar je maar wilt. Het geeft mij een gevoel van ultieme vrijheid.”
’Ruiken jullie dat ook?’
Waar zullen we ons felrode eenpersoons Visie-tentje neerzetten waarmee de redactie deze zomer op pad gaat? We kiezen een stil veldje bij camping De Vledders en stallen alle benodigdheden uit. Opeens trekt Corien een vies gezicht. “Ruiken jullie dat ook? Er ligt hier ergens hondenpoep…”
Een paar meter achter ons ligt inderdaad vers ‘drukwerk’. Maar volgens de fotograaf is dit de beste plek. Onder het devies ‘neus dicht en doorgaan’ werpt Corien zich dus toch maar op deze taak.
Veel te krap
Naar eigen zeggen is ze “heel goed in tenten ruïneren”. Maar binnen een paar minuten klaart ze de klus. Inclusief haringen en scheerlijnen. “Grappig”, zegt ze trots, twee handen in haar zij. “Dit is de eerste tent ooit die ik helemaal zelf heb opgezet. Normaal gesproken doen we dat samen.”
Als ze (“Even uitproberen”) in de tent kruipt en de ingang dichtritst, horen we haar stem: “Geef mij onze driepersoonstent maar. Met Dick en onze fietsbagage erbij is dit veel te krap. En zelfs voor mij te laag.”
‘Iets met uri…’
“Kamperen met een tent is eigenlijk niet zo mijn ding”, bekent Corien even later. “Tijdens fietsvakanties geef ik me er gewoon aan over. Al zoek ik dan wél campings met schoon sanitair. Anders erger ik me daar weer aan. Wist je dat ik zelfs een klein wc-emmertje heb voor in de tent?”
Grapje? “Ik ben bloedserieus. Ik heb ’m niet bij me, maar wacht.”
Ze pakt haar telefoon, denkt enkele tellen na en tikt dan ‘urinaal’ in. “O, dat bedoel ik helemaal niet!” lacht ze als de afbeeldingen verschijnen. “Hoe heet zo’n ding nou? Iets met uri…”
Nu typt ze ‘uribag’ in. “Dát is ’m, kijk!”
We zien plaatjes van een soort claxon-vormig flesje. “Er kan wel een liter plas in. Afsluitbaar. Als je een zekere leeftijd hebt en drie keer per nacht – over het natte gras, in het donker – naar het wc-gebouw op de camping moet, is dit een uitkomst, hoor!”
Knarsende remmen
Zodra de tent is opgeborgen, rijden we verder naar Zuidlaren en vergapen we ons aan al het moois wat deze omgeving biedt. Vlak voor het dorpje Zeegse (gemeente Tynaarlo) wijst Corien naar links, terwijl ze tegelijk – met knarsende remmen – tot stilstand komt. “Zullen we daar een bakkie doen? Onder die boom?”
We stallen onze rijwielen, strekken opnieuw onze benen en strijken neer op met gras en heideachtige planten begroeide zandgrond.
Wiegende schaduw
En weer blijkt dat je in Drenthe niet alleen hunebedden, maar ook andersoortige verhogingen in het landschap kunt aantreffen. “Dit is volgens mij opgedroogde runderpoep”, zegt de fotograaf vlak voordat hij – op gepaste afstand – gaat zitten. Corien vist drie theebekers en een thermoskan bloedheet water uit haar fietstas, en neemt plaats in de wiegende schaduw van een eenzame boom.
“Jullie willen toch wel thee? Wij drinken zelf geen koffie. Ik heb ook koekjes meegenomen.” De dampende bekers staan scheef in het gras (“We zijn hier natuurlijk wel op de Hondsrug, hè”), maar kukelen zowaar niet om. Ook niet als een warme bries de takken boven ons optilt.
‘Dan word ik héél boos!’
Nu we – met dankbare derrières – een paar minuten relaxen, informeren we of Corien nooit een elektrisch rijwiel heeft overwogen, om zo’n fietsvakantie wat ontspannener te maken.
“Nou, Dick gooit weleens een balletje op… Maar” – ze schiet in de lach – “dan word ik héél boos! Iedereen wil dat ik elektrisch ga rijden, maar dat moet je niet doen vóór je 84e. Tijdens zo’n fietsvakantie heb ik het idee dat ik wat aan mijn gezondheid doe, iets presteer. Als ik met een e-bike zou gaan, sneuvelt die positieve gedachte meteen.”
Elke dag taart
“Dick en ik genieten onderweg elke dag van een gebakje of een stukje taart”, zegt ze terwijl we onze tanden gretig in een koekje zetten. “Dus niet pas als we onze eindbestemming bereiken. Daar zijn we sowieso niet mee bezig.” Peinzend: “De reis moet het doel zijn. Het onderweg zijn, genietend van elke etappe.”
En die calorieën van het ‘elke dag gebak of taart’-principe? Corien haalt haar schouders op. “Ach, die verbranden we wel tijdens het fietsen.” Ze gaat staan. “Zullen we weer?”
Diepgang
Zeegse telt minder dan twintig straten, met klinkende namen als Duinrand, Zandrivier, Goldakkers en – over diepgang gesproken – Karrespoor. “Schitterend, hè, die boerderijtjes?” zegt Corien als we langs de doodstille brink fietsen. “Helemaal zoals vroeger. We kunnen trouwens ook nog even door Schipborg gaan, een mooi gehucht.”
Zwiepende paardenstaart
Na het inderdaad pittoreske Schipborg gaan we steeds vaker verzitten of op de pedalen staan, om de toenemende druk op ons achterste te verminderen. Opnieuw passeren we fraaie, verspreid staande woningen met keurig bijgehouden tuintjes.
Na 30 kilometer begint de zadelpijn
“Aaaah”, horen we Corien zeggen. Zadelpijn? “Nee, dit was een ‘aaaah’ van: zo mooi vind ik het hier…” Een blonde vrouw van zo’n 30 lentes komt ons joggend tegemoet, met een ritmisch zwiepende paardenstaart. Veel meer leven zien we niet. Hoewel. “Een múís!” roept Corien als vlak voor ons een (draadloze) muis vanonder een lage heg over het fietspad snelt.
Berend Botje
Met zo’n slordige vijftien kilometer in de benen rijden we het Zuidlaren van ene Berend Botje uit het negentiende-eeuwse kinderlied binnen – ‘Driemaal in de rondte van je hopsasa’. “We hebben het gehaald, jongens!” roept Corien. Over de terugweg, na een lichte lunch op een zonovergoten terras, kunnen we kort zijn.
“Zelfs op Schiermonnikoog verdwaal ik nog”, waarschuwde Corien ons eerder al. Waarvan akte: op drie kruispunten verandert haar gezicht in een vraagteken. Bijvoorbeeld op een bospad: “Eh… moeten we hier nou linksaf, of niet? Van welke kant kwamen we? Normaal rijdt Dick altijd voorop, dan hoef ik niet op de route te letten…”
Akelig hobbelig
Ook blijkt Corien, net als wij, met elke kilometer meer last te krijgen van haar zitvlak. Het mag de pret niet drukken, houden we onszelf maar voor. Met nog pakweg een halfuurtje voor de kiezen rijden we over een door bomen afgezoomd fietspaadje. Hun wortels hebben het asfalt op één plek akelig hobbelig gemaakt.
Luttele meters voor ons veert Corien een paar keer op en neer, alsof haar fiets plotseling rodeostier-ambities heeft. Au, au, au,” roept ze, “die ellendige boomwortels!”
Zónder beurse billen hadden we er waarschijnlijk wel om kunnen lachen. Maar omdat dit fietspad smal is, reed Corien voor ons uit en nu is het onze beurt. We kunnen niet wachten.
Geschreven door
Gert-Jan Schaap