Leren loskomen van geklets en lege woorden? Ga op taalles bij Søren Kierkegaard
13 november 2020 · 07:30
Update: 15 november 2024 · 13:30
Dagelijks overspoelt ons een stortvloed aan woorden en dat is niet altijd prettig. Hoe kun je daarmee omgaan? En hoe komen we los van geklets, lege woorden en clichés? Geert Jan gaat te rade bij de Deense denker Søren Kierkegaard.
Woorden, hoeveel krijg jij er dagelijks binnen, en hoeveel stoot je er uit? We leven dan wel in een beeldcultuur, maar het is al lang duidelijk dat dat de alomtegenwoordigheid van woorden niet uitsluit. In golven komen ze over ons heen en gaan ze van ons uit, en ik vind het niet meevallen om daar goed mee om te gaan.
Ik wil lezen en horen, geïnformeerd worden over ‘de feiten’, maar ook nog eens woorden kunnen geven aan wat feiten zijn en waarom sommige mensen daar niet in geloven. Ik wil geïnspireerd worden door mooie woorden en zinnen, en kan me erover verbazen dat sommige teksten me het ene moment ontroeren en het volgende moment lijken leeg te lopen en hun kracht hebben verloren.
Ik sta versteld over hoe ik mezelf soms ‘hoor praten’, en hoor zeggen wat ik -blijkbaar- bedoel, maar hoe ik soms ook de woorden dood uit m’n mond voel vallen en hoe ze ergens onopgeraapt tussen mij en anderen blijven liggen.
Steeds meer realiseer ik me dat ik taal niet bezit, als een gebruiksartikel om iets te beheersen of voor elkaar te krijgen, maar dat ik voor een groot deel besta in en door taal. Zoals we als mens grotendeels uit water bestaan, en er soms in rondzwemmen, zo bestaan we grotendeels uit taal, maar daar zwemmen we altijd in rond. Soms geniet ik daarvan als ik het gevoel heb vooruit te komen of verkoeling te vinden, maar niet zelden ploeter ik me erdoorheen en bekruipt me de angst om te verdrinken.
Hulp van Kierkegaard
In dat bestaan, ergens boven diep water, zijn het regelmatig teksten van Kierkegaard die me helpen om de beweging voorwaarts te blijven maken en niet verlamd te worden door gedachten aan de donkere diepte onder me.
Søren Kierkegaard vond als schrijver z’n roeping in het doorgeven van woorden. Zo beleefde hij zijn schrijverschap als doorgeven. Hij zegt ergens dat hij het idee heeft dat hij ‘niets anders heeft gedaan dan iedere dag een bepaald deel van een al bestaand boek over te schrijven’. Ook zoiets wonderlijks aan taal, waar veel schrijvers over mee kunnen praten: worstelen met woorden om iets duidelijk te maken, en tegelijk het idee hebben dat als het dan ‘klopt’, dat niet alleen maar een prestatie van jezelf is. Jezelf teruglezen en je verbazen dat jij dat geschreven hebt.
Voor Kierkegaard was taal zelf een mysterie waarin we opmerkzaam gemaakt worden op de eeuwigheid, en in de buurt kunnen komen van het mysterie van het bestaan. Het mysterie van de onvoorwaardelijke liefde van de God die spreekt(!) - en wij mogen er zijn. Zelfs de stilte die we steeds meer lijken te waarderen (en waar steeds meer boeken over geschreven worden!) is geen absolute stilte, maar de ruimte die ontstaat tussen de woorden als we stoppen die woorden te misbruiken.
De plank misslaan met woorden
Want zoals altijd is het bederf van het beste het slechtste: we kunnen met woorden ook ongelofelijk de plank misslaan. Niet alleen door bewust te liegen en te kwetsen, maar misschien nog wel meer door te ‘kletsen’. Door anderen na te papagaaien, wat clichés rond te pompen en onszelf op een luchtbedje van zelfrechtvaardiging comfortabel te laten ronddobberen in het zwembadje van een burgerlijk bestaan.
Kierkegaard windt zich enorm op over die ‘lege woorden’, over dat misbruik van één van de kostbaarste gaven die we hebben gekregen. Maar stoppen met taal kan nu eenmaal niet. We bestaan eruit en erin, hoe vervelend dat voor sommige gelovigen in ‘puur gevoel’ ook is. Het enige dat erop zit, is het dus te zoeken in hoe we ermee omgaan. En daar heeft Kierkegaard veel over nagedacht.
Zo is hij er voortdurend voor beducht om de leverancier te worden van nieuwe clichés. Daarom zaait hij vaak verwarring en schrijft hij veel onder pseudoniem. In plaats van een mooi betoog onder zijn eigen naam, waarna je keurig ‘voor’ of ‘tegen’ Søren Kierkegaard kon zijn, laat hij je achter met de vraag waar je zelf staat.
Hardop aan jezelf voorlezen
Een ander ‘format’ om zijn lezer met woorden opmerkzaam te maken op het wonder van ons bestaan, zijn Kierkegaards toespraken. Hij schreef meer dan 90 kortere en langere teksten in die vorm, zonder de bedoeling te hebben dat ze door een spreker, voorin een zaal met publiek, gehouden zouden worden. Hij heeft het liefst dat je ze hardop aan jezelf voorleest.
Dan gebeurt er namelijk iets met het soortelijk gewicht van woorden. (Dat weten ze in de traditie van de Lectio Divina, waarin de Bijbel hardop wordt gelezen, ook al heel lang.)
Het tempo gaat omlaag, want je spreekt nu eenmaal langzamer dan wanneer je (stil) leest, en je wordt meer ‘aangesproken’. Weliswaar door je eigen stem, maar die komt dan toch deels ‘van buiten’ je oren binnen. Kierkegaard probeert zichzelf ook nog eens zoveel mogelijk uit die tekst terug te trekken, door van ‘de toespraak’ een soort persoon te maken. ‘De toespraak vraagt je nu’, ‘de toespraak wil’. Hij zegt ook nadrukkelijk dat het geen preken zijn. Preken veronderstellen een afzender met gezag, die je wat gaat leren. En zo ziet hij zichzelf niet.
Nadenken over jezelf
Je zou het kunnen zien als een slimme vorm van manipulatie: de aandacht van jezelf afleiden en toch je ei kwijtraken; maar zijn bedoeling lijkt toch echt een andere. Door je alleen met zo’n tekst te laten, wil hij de kans het grootst maken dat je over jezelf gaat nadenken en niet over de schrijver.
Dat blijkt ook wel uit de inhoud van de toespraken. Als een rode draad erdoorheen loopt het idee van de ‘zelfwording voor God’. Met veel geduld en creativiteit maakt hij opmerkzaam op de veelheid van dingen die ons daarbij in de weg kunnen zitten, en die uiteindelijk allemaal iets te maken hebben met ons, uit angst voortkomende, idee dat we zelf alles voor het zeggen(!) hebben. Dat we zelf ons bestaan en het succes daarvan moeten waarmaken. Een veel herhaalde formulering die Kierkegaard gebruikt om het tegenovergestelde daarvan aan te duiden, is ‘tot niets worden voor God’. Daar kun je allerlei vervelende associaties bij krijgen, maar daarover een volgende keer wat meer.
Nu alleen nog iets over de rol van woorden daarbij: als we loskomen van ons ‘geklets’ en van onze neiging om woorden te gebruiken om alles te (be)grijpen; als we onze onmatigheid in het consumeren en uitstoten van woorden durven inruilen voor echt luisteren en zoekend praten, dan gebeurt er iets wonderlijks. Dan komen we vroeger of later namelijk in de buurt van de plek waar, volgens Kierkegaard de taal als het ware barst en breekt om de grootheid van Gods ontferming aan te duiden.
In het boek Kierkegaard in gewone taal heeft Geert Jan toespraken van Kierkegaard ingekort en omgezet in eenvoudigere taal.