Sluit je aan

Inloggen bij eo

Praat je mee? Als je bent ingelogd, kun je reacties plaatsen en gesprekken volgen.

Door in te loggen bevestig je dat je de Algemene Voorwaarden en Privacyverklaring van de EO hebt gelezen en begrepen.

Hulp nodig?

Check de veelgestelde vragen.

Uitgelichte afbeelding

"Ik verliet vrouw en kinderen voor God"

10 november 2016 · 14:34

Update: 15 november 2024 · 08:29

Tot in Japan, Indonesië en Australië trok hij volle zalen: ooit was Jozef van den Berg (67) een wereldberoemde poppenspeler. Maar in 1989 verliet hij plotseling het toneel, en in 1991 zijn gezin. Voorgoed. Sindsdien leeft hij in zijn zelfgebouwde eenmanskapelletje in Neerijnen. “Waarom heeft God dit met mij gedaan? Dat móést ik weten.”

“Als het leven dat ik nu leid mijn eigen idee zou zijn, als ik slechts mijn eigen hart zou volgen, dan zou ik het nooit zo lang hebben volgehouden,” zegt Jozef ergens halverwege het gesprek. “Nooit. Dit houd je geen 25 jaar vol. En zeker niet, zéker niet… je eigen kinderen verlaten. Dat trek je gewoon niet. Je kúnt je kinderen niet verlaten. Maar: ik heb een roeping om iets voor God te doen – óók voor mijn kinderen.”

Op de bonnefooi
Het is een steenkoude ochtend in Neerijnen, een Gelders dorpje dat tegen de Waal aan schurkt. De hemel is grauw, de zon laat zich – helaas – zelden zien en de wind blaast uit het oosten. We zoeken Jozef op in de achtertuin van de familie Hazelhoff, waar hij nu al jarenlang mag wonen. Als hij niet wat verderop in de kasteeltuin aan het werk is, moet hij hier te vinden zijn. En ja hoor: hij komt ons tegemoet, in zijn grijze monnikspij. We schudden handen en stellen ons voor.

“Een interview? Voor Visie? Wel, wel… Even nadenken.” Jozef neemt zijn onverwachte bezoekers nieuwsgierig op vanonder grijze borstelwenkbrauwen. Omdat we gehoord hadden dat hij geen telefoon of e-mailadres heeft, zijn we op de bonnefooi afgereisd naar dit Betuwse rivierdorpje. We staan onder een oude kweepeerboom, op het smalle pad tussen Jozefs twee zelfgebouwde, bordkartonnen tuinhutjes: het eenmanskapelletje links, en zijn keukentje annex voorraadkast rechts. Achter ons slaat de klok van de hervormde kerk – al jaren Jozefs grote stenen buurman – tien keer. “Kom verder,” zegt Jozef, “dan laat ik jullie mijn bidkapel even zien. Daarna zet ik koffie en praten we wat verder.”

Zonder Christus zijn we reddeloos verloren

Reddeloos verloren
De buitenzijde van Jozefs kapel is volbehangen met allerlei iconen. Na zijn plotselinge vertrek van de toneelplanken, bekeerde hij zich tot het Grieks-orthodoxe geloof. De ingang wordt slechts afgesloten door een vaalkleurig gordijntje. Via de aangebouwde, piepkleine ‘ontvangstruimte’, waar hij kan schuilen en bezoekers ontvangt als het regent, komen we in zijn kleine heiligdom. Daar slaapt hij ook (“op de grond, op een warme schapenvacht met wat dekens”).

Het is hier aardedonker. Plotseling zien we een honinggele kaars oplichten. Die werpt een gouden gloed op een enorme hoeveelheid iconen: afbeeldingen van heiligen uit Bijbelse en latere tijden. Voor Jozef zijn al deze heiligen z’n nieuwe, geestelijke familie. Met Christus als alles overtreffende middelpunt. “Zonder Hem zijn we reddeloos verloren,” zegt Jozef. “Dat geldt ook voor de mens die meent dat dit niet zo is. ‘Zonder Mij kunt u niets doen,’ zei Hij. Niemand kan om Jezus heen.”

Sneeuwwitte duif
Met zijn vrije hand wijst Jozef naar de kaars, waarvan het vlammetje in zijn vriendelijke ogen danst. “Wie heel ver van God af leeft, kan makkelijk denken dat hij heel heilig is. Maar hoe dichterbij je komt, hoe meer je ziet dat het niet zo is. Dat was ook in mijn eigen leven een grote ontdekking. Wat een wonder… De Schrijver van het boek – heel deze werkelijkheid, waarin wij leven – heeft zich genadig aan mij geopenbaard. Degene naar wie ik onbewust altijd al op zoek was. Daar raak ik niet over uitgedacht, dat dit ontzagwekkende mij is overkomen.”

Kan het kloppen dat we duiven horen koeren? Jozef knikt. “Aan de achterkant van de kapel zit Jona, een sneeuwwitte tamme duif. Die mag er straks nog wel even uit.” Voor we weer naar buiten gaan, wijst Jozef nog op de theaterkist waarmee hij jarenlang in binnen- en buitenland optrad. Die fungeert nu als altaar, luik en schrijftafeltje in zijn kapel. “God,” zegt hij, “heeft mij weggeroepen van het toneel. Hij liet me zien dat Hij degene was naar wie ik altijd al had gezocht, zonder dat ik me dit bewust was. Daarom wilde ik deze kist ‘inbouwen’ in mijn kapel.”

Hij legde Zijn hand op mijn hart

Een soort nep-berenvel
Terwijl hij water voor de koffie opzet, buiten bij een roestbruin houtkacheltje, vertelt Jozef over zijn wonderlijke leven. Een leven dat (hij beseft dit maar al te goed) veel vragen oproept. Die beantwoordt hij geduldig, zoals een wedstrijdschaker zijn stukken verplaatst: weloverwogen, en soms na een lange stilte.

U zei zojuist dat God u wegriep van het toneel. Wat gebeurde er precies, daar in uw kleedkamer in theater De Singel in Antwerpen?
Jozef neemt plaats op een blankhouten stoel met een soort nep-berenvel erop. De kou (er komen nog net geen wolkjes uit zijn mond) lijkt hem totaal niet te deren. “God sprak tot mij via een zin die ik zelf had geschreven voor mijn laatste stuk, Genoeg Gewacht. Het verhaal van een acteur die steeds ongeduldiger zit te wachten op de tekst van het stuk dat hij straks moet gaan spelen. Maar de schrijver ervan komt maar niet opdagen, tot groot ongenoegen van deze acteur. De voorstelling begon – veelzeggend – met de uitroep: ‘Hallo, is daar iemand?’ En uiteindelijk zegt de schrijver dan tegen hem: ‘Maar waarom zie je steeds maar niet dat Ik niet komen kan, omdat Ik er al ben…’"

Boeddhisme en esoterie
Jozef laat een stilte vallen, terwijl de damp van de fluitketel uiteenrafelt in de kille wind. “Die ik,” zegt hij, “dat was God. Ik had het woord met een hoofdletter geschreven. Terwijl ik tot op dat moment helemaal niet meer in een persoonlijke God geloofde, maar meer met boeddhisme en esoterie bezig was. Opeens wist ik volkomen zeker dat Hij mijn Schepper was. Hij legde Zijn hand op mijn hart. Toen Hij zichzelf zo ongelofelijk teder en tegelijk krachtig aan mij openbaarde, die middag in mijn kleedkamer, liet Hij me tegelijk zien dat ik deze ervaring moest gaan léven. Ik zeg het weleens zo: de voorstelling is wel doorgegaan, maar nu in de werkelijkheid. Dat gebeurde allemaal op 14 september 1989, vijf minuten voor het begin van de voorstelling die nooit door zou gaan. Om 19.55 uur.”

Een blinde ziener
“Het was een echte roeping van God,” benadrukt Jozef als hij de koffie inschenkt en zelfs gebakjes tevoorschijn tovert, die eerdere bezoekers hebben meegebracht. “Maar dat begreep ik allemaal veel later pas. Eerst was er die enorme, innerlijke verwarring. Zo veel vragen. ‘Waarom heeft God dit aan mij gedaan?’ Dat móést ik weten. Natuurlijk dachten velen dat ik gek was geworden. Maar ik wist, innerlijk, dat ik me niets had ingebeeld: het was volkomen echt. Maar wat was er dan wel met mij aan de hand?”

Het was in de Grieks-Orthodoxe Kerk dat hij antwoorden zocht – en vond. Met het orthodoxe geloof was hij kort daarvoor in aanraking gekomen. In augustus 1989 woonde hij namelijk de begrafenis bij van een goede vriendin, die door een verkeersongeval om het leven was gekomen. Zij had vooraf te kennen gegeven dat ze ‘orthodox’ begraven wilde worden. En zo kwam het dat Jozef voor het eerst een dienst binnen de Grieks-Orthodoxe Kerk meemaakte. Hij was sterk onder de indruk van de woorden die hij er hoorde, zoals een eeuwenoude hymne met deze tekst: ‘Heilige God, heilige Sterke, heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons.’

Lotte riep me nog na: Papa, ik ga met u mee!

‘Dat gaat zomaar niet, papa’
Na zijn volslagen onverwachte afscheid van het toneel, zocht Jozef contact met de blinde, Grieks-orthodoxe ziener vader Porphyrius uit Athene. “Hij was het die mij in de periode na mijn intense Godservaring vertelde – via een wederzijdse kennis, die in Parijs woonde en zijn leerlinge was – dat wat mij is overkomen, werkelijk van God was. Een ongelofelijke bemoediging. Het voelde zelfs groter dan mijn geboorte. Vader Porphyrius is een echte starets.”

Zoals vader Zosima in Dostojevski’s roman ‘De gebroeders Karamazov’: een geestelijk leidsman?
Jozef kijkt blij verrast op. “Heb je dat boek gelezen? Inderdaad. Vader Porphyrius heeft, door Gods genade, ongelofelijk veel voor mij betekend. Hij is inmiddels overleden en enkele jaren terug heiligverklaard.”

In 1991 verliet u uw vrouw en kinderen en ging voor het laatst de deur uit. Herinnert u zich nog wat u toen tegen hen zei? Of vertrok u zonder iets te zeggen?
Jozef grijpt zijn grijze rafelbaard, die als staaldraad glinstert in het aarzelende zonlicht, met vijf vingers vast. Het blijft lang stil als hij terugdenkt aan die bewuste zomerdag, 24 juni. “Ik heb het gesprek niet gezocht,” zegt hij ten slotte. “Lotte, onze oudste zei, heel ontroerend: ‘Dat gaat zomaar niet, papa, ik ga met je mee!’ Maar ik antwoordde dat dit niet kon. Ze was 15. Toen ben ik weggefietst…”

Waarheen?
“Ik wilde bij Zaltbommel de brug overgaan, de wijde wereld in, om overal en nergens als ‘dwaas voor God’ of ‘acteur van Christus’ te gaan leven.”

De Martinus Nijhoff-brug?
“Ja, de brug van De moeder, de vrouw.” Jozef, die zijn prachtige toneelstem nooit verloren heeft, citeert twee dichtregels:

Wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.

Die slotregel is ook voor uzelf een sleutelzin?
“Ja. Maar bij Waardenburg kreeg ik een lekke band! Daardoor ben ik naar Neerijnen gelopen. Zo heeft God mij hierheen geleid. Wonderlijk, hè? Nu ben ik hier al 25 jaar, als stilstaande reiziger.”

Het blijft onvoorstelbaar dat u niet alleen uw vrouw, maar ook uw vier kinderen verliet.
Jozef knikt, strijkt over zijn baard en reageert: “Je kúnt je kinderen eigenlijk niet verlaten. Nee.” Stilte. “Je vrouw verlaten, een vrouw verlaten, is misschien nog… voor veel mensen makkelijker. Maar een kind… Dat is en blijft je kind, bloed van je eigen bloed, vlees van jouw vlees. Een kind verlaten, is eigenlijk onmogelijk. Máár: als God je werkelijk roept, dan zie je dat je dit echt moet doen. Ook voor hen.”

‘Ook voor hen’?
Na een lange stilte: “Hun vader vinden ze – op een andere manier – terug. Hoe? Dat weet alleen God. Daar zal Hij voor zorgen. Ik geloof dat ze op een dag zullen begrijpen waarom hun papa die bewuste avond wegfietste van huis. Als een soldaat door zijn koning wordt geroepen omdat er moeilijkheden zijn bij de grens, dan kan hij zeggen: ‘Ik blijf bij mijn kinderen.’ Maar een goede soldaat zegt: ‘Ik kom.’ Snap je?”

Een goede soldaat zegt: Ik kom

Ik probeer het te snappen. Komen uw kinderen hier weleens?
Bedachtzaam: “De een meer dan de ander. Maar ze komen wel. Ik ben inmiddels ook vier keer grootvader.”

Heeft u nog contact met uw vrouw?
Jozefs blik rust even op zijn eenmanskapelletje, dat hij met bordkarton, bamboelatjes én de hulp van een toegeschoten timmerman in elkaar heeft gezet. “Hansje en ik zijn gescheiden. Maar zo af en toe hebben we inderdaad contact. Het is niet makkelijk, hoor; ik heb haar verlaten. Maar God zorgt voor mijn gezin, dat weet ik zeker. Zoals Hij ook voor mij zorgt, al heb ik geen inkomen. Ik leef van wat bezoekers en vrienden mij geven. Zo voorziet God.”

Niets ter wereld
Afgezien van een kort ritje naar Antwerpen voor de presentatie van een boek over zijn leven (zie kader), heeft Jozef sinds zijn aankomst in Neerijnen vrijwel nooit meer een stap buiten dit Betuwse dorp gezet. En dat voor een man die ooit optrad in Parijs, Berlijn en andere wereldsteden. Die – bovendien – jarenlang met een vrouw en vier kinderen een gezin vormde, maar nu al ruim 25 jaar alleen is.

Bent u gelukkig?
“Gelukkig?” Er verschijnt een grote glimlach op zijn gezicht. “Heel gelukkig, want ik leef hier met God en ben dus ten diepste nooit alleen, al is het soms best moeilijk. Het grootste geluk is mij overkomen: de Schrijver van het stuk heeft zich aan mij geopenbaard. Het intense geluk dat Hij mij geeft, daar gaat niets ter wereld bovenuit. Met iedereen die naar mij toe komt – ik ontvang vrijwel dagelijks bezoekers – praat ik het liefst over God en het geloof. Nog steeds ben ik verwonderd over Zijn weg met mij. Daarom kan ik dit verhaal altijd vertellen zonder dat ik er één seconde moe van word.”

God zorgt voor mijn gezin

‘Waar is die duif?’
De torenklok slaat twaalf. We moeten afronden, al zouden er nog tientallen vragen te stellen zijn. Jozef krijgt zo bezoek van een goede vriend (“Floris, een gepensioneerde handchirurg”). Voor wat laatste foto’s haalt hij duif Jona uit de kooi, maar dan nemen we afscheid. “Ik vond het een mooi gesprek, hartstikke goed, dank je wel,” zegt Jozef met een ferme handdruk. “Ik loop met jullie mee naar de auto.”

Hij diept een smartphone uit zijn vestzak en werpt er een blik op. Dus tóch een telefoon? “Tja…”, reageert Jozef. “Eerst dacht ik: wat moet ik ermee? Maar ja, mensen die me wilden bereiken, belden de buren en zo. Ook vervelend. En ik heb hem gekregen van een heel goede vriend. Ik heb hem dus maar als een geschenk aanvaard.”

Opeens draait hij zich om naar zijn stille tuin. Zonlicht fonkelt tussen de herfstbladeren van de kweepeerboom. “Waar is de duif gebleven?” Net als zijn vroegere naamgenoot blijkt ook deze Jona niet altijd in de gewenste richting te gaan. Jozef holt terug naar zijn kapelletje. In de ontvangstruimte doet de duif verwoede pogingen om, precies tussen enkele iconen en een brandend kaarsje, te landen. Jozef tilt het luid koerende beest gauw op. “Voor je het weet, heb je hier brand – het is allemaal bordkarton!”

Tekst: Gert-Jan Schaap
Beeld: Ruben Timman

Deel dit artikel: