‘Ik heb weer een richting gevonden in mijn leven’
8 december 2021 · 08:35
Update: 19 november 2024 · 16:18
Op een plek in de Utrechtse wijk Kanaleneiland vinden mannen zonder geldige verblijfsvergunning een tijdelijk thuis. Visie bezoekt de gasten van De Toevlucht. “Dit is een veilige, rustige plek.”
De ingang naar De Toevlucht zit verscholen aan de achterkant van wat ooit een bibliotheek was. Een anoniem gebouw van grijze betonstenen, glas en blauwgroene platen. Tegenwoordig zit er een buurtcentrum, inloophuis en kerk. Aan de achterkant en op de bovenverdieping bevindt zich een opvanghuis voor ongedocumenteerde mannen: De Toevlucht. De ingang is bewust niet openbaar, vertelt coördinator Ageeth Weelink. “Dit is een veilige, rustige plek; we willen voorkomen dat hier voortdurend mensen komen aanlopen. De mannen die hier zitten, komen hier via de officiële weg.”
Levenslessen
16.00 uur. In de gezamenlijke ruimte op de bovenverdieping is het rustig. Stefan, de andere coördinator, heeft achter de laptop een gesprek met een van de gasten, een andere gast schenkt een kop thee in en aan tafel zit vrijwilliger Jan. Deze ruimte met wat tafels, een bank, een paar fauteuils, portretten van oud-gasten aan de muur, een tv en een azuurblauwe keuken is de woonkamer van vijftien gasten. Een groot deel van hen is overdag weg; ze volgen taallessen, een cursus, en studeren of sporten.
Tijd genoeg voor Ageeth om uit te leggen wat voor plek De Toevlucht is. Samen met Stefan regelt ze praktische zaken, zoals de aanmeldprocedure en het coördineren van de vrijwilligers. Al vanaf het begin is zij betrokken bij dit project. Ze kent de geschiedenis dan ook op haar duimpje (zie kader: ‘De Toevlucht: een kleine geschiedenis’). Als ze over het pionieren in de begintijd vertelt, straalt haar gezicht en buitelen de anekdotes over elkaar heen. Twee dingen zijn in acht jaar niet veranderd, vertelt ze: “Warmte en betrokkenheid. We hebben vrijwilligers die inzetten op echte, wederzijdse contacten. Ook ik: keer op keer leer ik levenslessen van deze mannen. Ik kan me druk maken over van alles en nog wat, maar als je hen spreekt, relativeert dat alles. Zij weten werkelijk niet hoe hun toekomst eruitziet.”
De Toevlucht: een kleine geschiedenis
Het protest had vrucht: de gemeente Utrecht financiert sinds half 2014 de opvang. Het kerkzaaltje werd de bovenverdieping van een Leger des Heils-opvanglocatie, de matrassen werden stapelbedden. Wat bleef, waren de vele vrijwilligers en de voortdurende stroom van gasten. Toen de opvanglocatie verhuisde, verhuisde De Toevlucht mee. Het Leger des Heils was ondertussen een officiële partner geworden, maar ook deze locatie bleek tijdelijk.
In maart 2020 verhuisde De Toevlucht daarom voor de vierde keer, nu naar Kanaleneiland; precies in dezelfde tijd dat het coronavirus losbarstte en Nederland in lockdown ging. Omdat de gasten niet naar hun lessen, bijbaan of andere dagbesteding konden, besloten de vrijwilligers over te gaan op 24-uurs-opvang. Dat bevalt zo goed, dat ze besloten hebben de hele dag open te blijven voor hun gasten.
Hope en home
Een van die mannen is Amir.* Zijn lange krulhaar zit in een staart gebonden, zijn gebit verraadt een leven op straat, maar zijn lach straalt. Met zijn zestig jaar is hij een senior onder de vaak jonge gasten en met zijn acht maanden woontijd kun je hem een veteraan noemen bij De Toevlucht. Het overgrote deel van de gasten stroomt binnen een half jaar door. Amir vervult daarmee een voorzichtige vaderrol voor de jonge gasten.
Een heel verschil met hoe hij binnenkwam na twee jaar op straat: uitgemergeld en ten einde raad. “Ik had niets meer,” vertelt hij in goed Nederlands. “Alles was kapot.” In grove lijnen schetst hij zijn levensverhaal; herhaaldelijk verontschuldigt hij zich dat het zo lang is. Hij vertelt hoe hij in 1998 uit Irak vluchtte, een verblijfsvergunning kreeg en een vrouw vond. Dat hij na vijftien jaar in Nederland zijn huwelijk, verblijfsvergunning en gezin kwijtraakte en op straat belandde. Maar ook wat hij hier bij De Toevlucht gevonden heeft: “Hope en home. Ik heb een plek gevonden waar voor me gezorgd wordt. Hulp voor mijn situatie. Een thuis en hoop voor de toekomst. Dat heb ik lang niet gehad en dat is iets om God voor te danken. Ik heb weer een richting gevonden in mijn leven; ook omdat ik Arabische les kan geven in De Voorkamer (een dagbesteding voor ongedocumenteerde mensen, red.).”
Buren en achtervang
16.30 uur. Ondertussen is ook Hester aangeschoven. Zij woont met haar man Laurens in hetzelfde gebouw als De Toevlucht. “Noem ons goede buren,” lacht ze. Met haar man is ze een vast aanspreekpunt voor de gasten en de ‘achtervang’ voor als er iets aan de hand is. En ze is een van de vele vrouwelijke vrijwilligers. “Of ik me hier weleens onveilig voel? Nee, nooit. Ik heb vijftien sterke mannen die voor me door het vuur gaan!” Op die veiligheid let De Toevlucht vooraf, vertelt coördinator Ageeth: “We doen altijd een grondige intake. Mensen met verslavingsproblematiek of heftige psychische problemen komen niet in aanmerking. Dat kán niet, als je met zo veel mannen bij elkaar woont.”
Keer op keer leer ik levenslessen van deze mannen
Hester vult aan: “Daarom is dit ook een heel fijne plek. Oud-gasten komen hier graag terug om een bakje koffie te doen. Hier worden ze niet geholpen met hun procedure of hun problemen; dit moet gewoon een veilig thuis zijn, waar ze kunnen ontspannen.” Ageeth: “En mocht er iets misgaan, dan hoeven de vrijwilligers het gesprek niet aan te gaan. Daar zijn Stefan en ik voor.”
Geen zware sfeer
17.00 uur. Die ontspannen sfeer spreekt vrijwilliger Jan – twintiger, oorbelletje, gele trui, beanie op zijn hoofd – precies aan. Tijdens zijn studie sociale geografie verdiepte hij zich in de theoretische kant van migratie; het vrijwilligerswerk bij De Toevlucht laat hem kennismaken met de mensen achter de cijfers. Twee à drie keer per maand komt hij hier een dagdeel. Zoals andere vrijwilligers zorgt hij voor ontbijt of lunch, moedigt hij de gasten aan naar hun dagbesteding te gaan, hun corvee te doen en is hij een aanspreekpunt. “Het is hier lekker rustig,” vertelt hij. “De jongens doen hun eigen ding. Ik hoef niet van alles te doen of moeilijke vragen te stellen. Het is belangrijk dat ik er bén. En zo bouw je een band op met een paar van die jongens. Dat vind ik erg mooi. Zij leven wat ik studeer, maar we delen veel meer dan je eigenlijk zou denken. Ik had het idee dat we hier met getraumatiseerde gasten in een zware sfeer zouden zitten; maar eigenlijk is het gewoon heel gezellig.” Ageeth vangt Jans woorden op en roept: “We zoeken nog vrijwilligers!”
‘Help mij, please?’
Met zijn telefoon in de hand hangt Rayaan* onderuitgezakt op de bank in een voetbalshirt. Ook hij vertelt graag zijn verhaal, in kleurrijk Nederlands, soms zoekend naar woorden. Opgegroeid als zoon van een imam in een Noord-Afrikaans gezin, kreeg hij als kind vragen bij het geloof van zijn ouders. Dat leverde zo veel spanning op dat hij besloot naar Europa te vertrekken, waar hij na een reeks domme beslissingen, foute vrienden en drugs op straat belandde. En omdat niet-geloven geen reden is om een verblijfsvergunning te krijgen – “doe maar alsof je gelooft,” zei de IND-medewerker – kwam hij ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
Zijn woorden lijken een echo van die van Amir als hij vertelt hoe hij zich voelde toen hij ’s nachts op straat zwierf, zonder geld, telefoon of papieren: “Ik wilde mezelf iets aandoen. Het was honderd procent stress in mijn hoofd en het was allemaal mijn eigen schuld. Ik wilde bidden, maar in Hem geloofde ik niet. Toch begon ik te praten: help mij, please? Het werd direct rustig in mijn hart en hoofd. En ik begon zo hard te huilen als de regen valt.”
De daaropvolgende weken vertelden drie mensen los van elkaar: Jezus gaat jou helpen. Daarom besloot hij bij een kerk aan te kloppen en na een lang traject gaf hij Jezus een kans. “Op het moment dat ik bad: ‘Jezus, kom in mij,’ gebeurde er iets. Iets wat dood was, kwam weer tot leven.” Zijn relaas wordt ruw onderbroken als een gast schrikt van de aanwezigheid van de fotograaf. Ook de belofte dat geen gast zichtbaar op de foto gaat, stelt hem niet gerust; hij verdwijnt naar zijn kamer. Rayaan gaat door: “Ik ben gedoopt en er zijn veel positieve dingen in mijn leven gebeurd. Ik heb goede mensen ontmoet, ik volg een Bijbelschool. En vanuit de daklozenopvang ben ik hier terechtgekomen. Allemaal mooie dingen. Ik woon hier drie weken en het is goed. Heel goed. Het voelt als familie.”
‘Meer dan ik in tijden had’
17.30 uur. Luid groetend komt Bob binnen, de vrijwilliger die de shift van Jan overneemt. Hij komt hier drie dagdelen per week en geeft Nederlandse les op de dagbesteding waar veel gasten komen. Hij kent ze dus goed.
Terwijl Bob wat gasten spreekt, geeft Amir een rondleiding. Het pand telt vijf slaapkamers waar drie of vier bedden staan. Hij laat zijn plekje zien: een stalen bed, een stoel en anderhalve plank in een gezamenlijke kledingkast. “Het is meer dan ik in tijden heb gehad,” zegt hij dankbaar. Last van zijn kamergenoten heeft hij niet: “We hebben hier respect voor elkaar; ’s avonds gaat het licht uit en doen we stil. We zorgen als familie voor elkaar.” Hij laat ook de wasmachine en -droger (met het briefje: ‘alleen door vrijwilligers te gebruiken’), het kantoor, de gezamenlijke douches en toiletten zien. Die worden schoongemaakt volgens een rooster dat in de huiskamer hangt, naast de verschillende activiteiten waar gasten aan kunnen deelnemen. Vrijwilligers moedigen hen aan dat te doen. In de woonkamer spreekt Bob een gast aan: “Ik heb je vandaag gemist op Nederlandse les, man!” De Eritrese jongen haalt zijn brede schouders op en mompelt: “Fitness.” Bob wijst lachend op zijn eigen buik, de jongen lacht en er ontspint zich een levendig gesprek in gebroken Engels.
‘Ik ken je’
18.00 uur. Iedere dag om stipt zes uur wordt het eten gebracht; zes dagen per week kookt een kok voor de groep. Op zondag koken de gasten van één slaapkamer voor al hun huisgenoten. Op de televisie is Champions League-voetbal begonnen. Een voor een druppelen de gasten binnen, stuk voor stuk hartelijk begroet door Bob, die hen allemaal bij naam kent. Ieder eet op zijn eigen tijd; vrijwel alle gasten met het bord op schoot voor de televisie. In het Arabisch, Frans, Engels en Nederlands wordt er commentaar gegeven op de wedstrijd.
Bob vertelt ondertussen wat hem motiveert om zo veel tijd in te zetten voor De Toevlucht. “Ik denk dat ik voor veel van deze gasten een verschil maak. Heel simpel: door tijd voor ze te hebben. Tijd is het meest kostbare wat er bestaat. In de acht jaar dat ik met vluchtelingen werk, heb ik dit geleerd: ze willen gezien en gehoord worden. Dat probeer ik, door echt contact te maken. Door na te vragen als er iets naars is gebeurd. Of, heel simpel, door een verjaardag te vieren. Voor sommigen is dat jaren geleden. Daarmee maak je een verschil.”
“Engelen,” noemt Ageeth haar vrijwilligers gekscherend. Bob haalt er zijn schouders over op. “Ik kan heel weinig. Geen verblijfsvergunning geven, geen heimwee of verlies overnemen. Maar ik ken je en ik ben er. Dat is een groot goed.”
*Omdat het doen van hun verhaal hun procedure kan beïnvloeden, zijn de namen van de geïnterviewde gasten gefingeerd. Hun echte namen zijn bij de redactie bekend.