Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Ik ben Kees

Het winnende verhaal van Eva's verhalenwedstrijd

Geschreven door Lienke Harsevoort, winnaar van de verhalenwedstrijd van Eva en uitgeverij KokBoekencentrum.

Deel:

Vorig jaar ben ik een generatie opgeschoven. Het kan natuurlijk niet, maar ik dacht dat ik het voelde gebeuren, als een windvlaag in mij. Een onzichtbaar gordijn ging dicht, op het moment dat mijn vader - ik hield op dat moment zijn voet vast - stopte met ademen. Er werd een gordijn dichtgedaan en achter mij ging langzaam een ander gordijn open.  Het besef kwam pas een paar dagen later. Ik was nu de oudste. Na mij kwamen anderen maar voor mij waren alleen nog portretten in fotolijstjes en documenten met ezelsoren.

In de grote eiken kast in het ouderlijk huis vonden we fotoalbums, met foto’s die zich al jarenlang ongezien krampachtig bleven vasthouden aan de vergeelde bladzijden,  met piepkleine handjes van lijm om niet uit het boek te vallen.  Pas op de laatste bladzijden verschoten de foto’s van kleur.
     In de onderste la van de kledingkast op de slaapkamer zaten sokken en onderbroeken.  Een opgerolde riem en een stapeltje keurig opgevouwen zakdoeken. Het moet zo zijn dat mijn moeder die zakdoeken nog gestreken had en dat mijn vader het kleine stapeltje daarna jarenlang gekoesterd heeft.  In een andere la vonden we ongestreken zakdoeken, min of meer in vieren gevouwen.  De tegenstelling tussen de netheid van het ene stapeltje en het hoopje katoen op het andere stapeltje raakte me.
Er was geen twijfel over mogelijk dat we rigoureus zouden moeten opruimen. Het eiken ladekastje mocht blijven en zou met mij meegaan. De zakdoeken deed ik in een plastic zakje en ik legde ze in een lade. Ik had niet veel plek in mijn kleine appartement maar was gehecht aan het kleine meubel. Ik zou er misschien nog lang plezier van hebben en misschien wilde Bies het later hebben.
     De rest moest weg, het stil geworden huis moest leeg. Stoelen, tafels, kasten, de oude piano, de stapel schoolkrukken, de werkbank in de schuur. Niemand van ons had er plek voor. Mijn zus en mijn broer niet, mijn neefjes en nichtjes niet, niemand. De zorgvuldig bij elkaar gespaarde inventaris van mijn ouders verdween in een kar om naar de kringloop te worden gebracht. We wisten dat een groot gedeelte ervan op de stort zou belanden.
     Ik pakte nog een stoeltje dat niet verloren mocht gaan, en zette het bij mijn spullen. Er was ook nog plek in de doos met boeken dus ik verhuisde af en toe een kleinood naar mijn eigen verzameling. Mijn zus had hetzelfde probleem en ook haar verhuisdozen raakten steeds voller. De twee groen gebloemde theekopjes mochten toch met haar mee, net als een oude warmwaterkruik, die vast ooit in haar eigen wieg had gelegen. Zou mijn vader de kruik nog gebruikt hebben, nu het grote bed zo leeg aanvoelde?
     Mijn zwager spande een net om de spullen heen en reed de straat uit. Mijn broer en schoonzus stonden met hun armen om elkaar heen de auto na te kijken. Zo hadden ze ook een maand daarvoor aan het graf van onze ouders gestaan. Mijn zus hield op dat moment de hand van haar man vast, achter hen stonden de kinderen, mijn zeven neefjes en nichtjes. Er waren een paar vrienden, maar geen ooms en tantes, bijna geen leeftijdsgenoten meer. Ik stond op de begraafplaats met Bies. Ik mocht zijn hand vasthouden, ook al vond hij zichzelf daar al bijna te oud voor, met zijn twaalf jaar. Bies, die komt na mij. Hij is mijn later.

Over een paar weken al zou het huis er heel anders uitzien. Het zou hier anders gaan ruiken. Nu paste het huis ons niet meer. In mijn hoofd en in mijn dromen was het groot, met oneindige trappen naar de zolder. Maar het huis leek wel gekrompen bij het vertrek van elk kind. Toen alleen mijn ouders er nog woonden leek de kamer te klein voor de vijf personen die er samen gehuisd hadden. 
     Er zou uitgebroken en opgebouwd worden, geverfd en behangen. Hopelijk zouden er weer vrolijke kinderstemmen in dit huis gaan klinken, slaande deuren en harde muziek. Spullen op de trap. Er zouden stille nachten zijn en vrijpartijen in de slaapkamer, of misschien wel in de tuin.

We gingen opnieuw naar boven om in te pakken en te sorteren. Een tijd om te bewaren en een tijd om weg te doen, een tijd om stil te staan en een tijd om op te schieten, dacht ik. Om de vaart erin te houden hadden we besloten alle vier een kamer voor onze rekening te nemen en een uur lang zoveel mogelijk zonder overleg uit te zoeken en weg te doen.  De doos met twijfel stond op de overloop. De jaren zweefden door het huis.
     Ik pakte een tas die boven in een hoekje in mijn moeders kledingkast lag. Hadden we deze kast elf jaar geleden niet samen met vader leeggehaald en de kleding opgeruimd? Ik schudde de inhoud van de tas op het bed. Het was een jurkje. Ik herkende het blauwe kant meteen. De jurk was van mijn zusje.
     Mijn hand streek over de stof. Al die jaren moesten mijn ouders dit bewaard hebben. Ik pakte het jurkje op en stond er stil mee in mijn handen, legde het toen terug op het matras. Ik ging naar beneden en liep naar de schuur, waar nog tuingereedschap stond en een trapje. Ik klapte het trapje open, ging zitten en steunde met mijn hoofd in mijn handen. Het trillen kon ik niet tegenhouden.

Ik wilde destijds heel graag dat het jurkje van mij was en paste het op een avond aan. Ik was er iets te groot voor maar het ging. Het randje van de jurk kriebelde tegen mijn bovenbenen. Ik draaide een rondje en genoot van het opbollen van de stroken stof.  Een paar minuten maar, toen deed ik het jurkje weer uit en legde het terug in haar kast. Toen ik het na een aantal weken opnieuw aantrok kwam er een scheur in. Snel deed ik het weer uit en legde het slordig opgevouwen in de kast, geschrokken van de vernieling die ik had aangericht. Toch probeerde ik het de week erna nog een keer. Heel voorzichtig maakte ik de knoopjes los en trok de jurk over mijn hoofd. Ik stond stil in de grote spiegel te kijken.  Ik dacht dat ik alleen thuis was maar mijn moeder liep op de overloop. Ze stapte de kamer in en zag me staan.
     "Wat doe je? Die is niet van jou, dat past toch niet, doe niet zo gek!"
     Ik dacht terug aan dat moment met mijn moeder en onwillekeurig hapte ik naar adem.  Het trillen werd beven, de tranen kwamen omhoog.

"Kees? Keesje?"
     Daar had je haar al.
     "Wat is er? Ben je te moe?"
     Ik wist niet wat ik moest zeggen. Mijn zusje liep verder de schuur in en keek naar me.
     "Dit hoeft niet hé, we kunnen het ook in een minder strak tempo doen."
     Terwijl ik haar aanstaarde, zag ik haar gezichtsuitdrukking veranderen, van bezorgd naar begripvol. Het was stil in de schuur. Ze sloeg een arm om me heen. Mijn zusje had een conclusie getrokken.
     "Last van lekkage?" grapte ze, zelf nu ook met tranen in haar ogen. "Ik haal een glas water voor je."

Het waren geen emoties om het definitieve van het opruimen. Het waren geen rouwtranen, het ging om het rauwe van het herinneren. Ik was op dat moment niet moe. Ik was ineens meer dan een generatie terug in de tijd geslingerd.
     "Ik heb iets gevonden," zei ik. "Het is van jou."

Even later stond ik met mijn zus en broer bij het bed van onze ouders.  We staarden naar het jurkje. De gebloemde stof was verbleekt, de linten die je aan de achterkant kon strikken lagen aan weerszijden in hulpeloze vraagtekens. Het was dus niet in de vuurkorf beland of in een zak voor lompen. Ze hadden het bewaard. Voor mij?

Ik was zelf als puber een vraagteken, pas met mijn eerste echte vriendinnetje voelde ik dat het leven ook in uitroeptekens geschreven kon worden. Wat volgde was verliefdheid, een huwelijk. Een voorzichtig vraagteken, maar een trouwdag.  Een kind!  Onze Bies. Voor de zekerheid had ik aangedrongen op een naam waarmee je alle kanten op kunt. Stoer maar toch lief. Ferm maar toch fragiel.
     Wat fragiel bleek was ons huwelijk. Verscheurende liefde. Twijfel tot op het bot. Alles uit mijn leven verdween. Mijn huis, mijn baan, mijn zekerheid, mijn vriendengroep, mijn spiegelbeeld.   
     De week werd anders, de zondag werd anders. De zaterdag werd Biesdag. Want wat bleef was Bies, ook al bleef hij lang boos op zijn mama en papa. Vooral op mij, want hij was dezelfde gebleven, ik was degene die veranderd bleek te zijn. Dat was niet zo, hij veranderde en ik bleef dezelfde, maar ik gaf hem altijd gelijk.

Voor mijn ouders duurde het schakelen jaren. Ze herkenden me niet. Zo kenden ze mij niet. Ze schaamden zich, al deden ze ontroerend dapper hun best dat niet al te duidelijk te laten merken.
Mijn zusje en mijn broertje waren de enigen die me al die jaren recht in de ogen bleven kijken. Dwars tegen alles in zochten ze mijn ogen. Ze waren jonger dan ik, maar ook dapperder. Als er blikken van onbegrip waren, haalden zij in mijn plaats hun schouders op. Een enkele vriend en vriendin bleken trouw. Onhandig werden de schouders opgehaald en advies konden ze niet geven maar zij bleven mij zien.
     Ik had het niet verwacht maar toen ik een keer met mijn vader naar de kerk ging waren niet alle blikken verontwaardigd. Er waren ook blijken van herkenning, vriendelijke knikjes. Ik was er jaren niet geweest.

Mijn broer schraapte zijn keel. Zijn vrouw kwam de slaapkamer in, het begin van een vrolijke zin in haar mond, haar woorden gingen over in een kuchje.
     "Tijd voor koffie,: zei ze met een blik op onze gezichten. Ze draaide zich om en liep de trap af.
     "Ik denk dat dit toch betekent..." begon mijn broer.  Hij slikte en keek naar mij.
     "Dat we ondanks alles mochten worden wie we zijn," zei mijn zus.

De week erna moest ik mij melden in het ziekenhuis. Ik ken er de weg, ik ken de kamers en de gangen. Ik speelde de hele middag de afwezige, ik wilde daar niet zijn, niet aan een infuus liggen en niet ziek zijn. Ik voelde me hondsmoe. Van het verhuizen, van het opruimen, van de hectische tijd, van het medicijn dat zich een weg zocht door mijn aders? De zon scheen fel door de ramen en een verpleegkundige, ze was nieuw voor mij, deed ongevraagd de gordijnen half dicht zodat ik in een diffuus licht lag. Het was rustig om mij heen. Ik had geen idee hoe laat het was, de tijd ging vandaag in golfjes. Af en toe bewogen de gordijnen.
     Voor mijn vader was een gordijn opengegaan en in zijn wereld van nu bestaan geen gesloten gordijnen meer, bedacht ik. Ergens daar is een wereld zonder deuren, er zijn poorten, geen sloten.

Mijn zus kwam, ze had twee bekers koffie in haar handen.

De verpleegkundige vroeg zacht en aarzelend, half aan mij en half aan mijn zusje of ik als man of vrouw aangesproken wilde worden. Mijn zus pakte mijn hand vast.
     "Eigenlijk maakt het niet uit, Kees is gewoon Kees."
     "Ik ben Kees," zei ik tegen niemand in het bijzonder, maar misschien vooral tegen mijn ouders, ergens daar.
Ik draaide mijn gezicht naar de ramen en wachtte op het openen van het gordijn. 

Lees ook het verhaal dat op de tweede plaats is geëindigd: 'Thuis op de berg' door Leanne Pots

--:--