Ds. A. van der Veer: 'De oncoloog zei: 'Blijf preken!''
27 januari 2022 · 15:02
Update: 15 november 2024 · 10:23
Komende week hoopt ds. Arie van der Veer de kaap van 80 te ronden. Ondanks medische én persoonlijke tegenslagen in zijn leven bereikt hij ‘de leeftijd der zeer sterken’. Op verzoek van Visie selecteerde hij acht teksten die veel voor hem betekenen.
“Achter deze teksten schuilt mijn levensverhaal,” vertelt ds. Van der Veer in zijn studeerkamer, waar je – vijfhoog – fraai uitzicht hebt over ‘zijn’ stad: Zwolle.
‘Mijn rots, mijn deel, mijn enig goed’
(Psalm 73, oude berijming)
“Bij deze tekst denk ik meteen aan mijn opvoeding. Mijn ouders zijn beiden in het geloof gestorven. Mijn vader overleed in 1995, op 79-jarige leeftijd. Moeder is 92 geworden, en stierf in 2008. Omdat mijn vader de hele oorlog in Duitsland heeft gezeten, voedde mijn moeder me de eerste 3,5 jaar van mijn leven alleen op. Het gekke? Nu ik oud ben, projecteer ik allerlei herinneringen op haar terug. Als ik bijvoorbeeld een psalmversje zing, denk ik meteen dat zij het me heeft geleerd. Terwijl dat nog maar de vraag is.
Wat ik ook apart vind, is dat ik heel vaak terugval op de oude berijming, uit mijn jeugdjaren. Toen ik rond mijn 24e in mijn eerste gemeente startte, Nieuwe Pekela, begonnen we daar al snel met het zingen uit de nieuwe berijming. Toch komen juist de psalmen in de berijming van 1773 weer heel sterk bij me boven. Ze doen me denken aan mijn ouders. Zij hebben me leren zingen, gaven mij de liefde voor de psalmen mee. Nu denk ik vaak: pa en ma, bedankt voor alles.”
‘Ga naar die man in de wagen’
(Handelingen 8:29)
“Nu er voor de vierde keer kanker bij mij is vastgesteld – uitgezaaide prostaatkanker – kom ik sinds september regelmatig bij een oncoloog. Weet je wat hij zei? ‘We gaan alle mogelijkheden qua behandelingen op een rijtje zetten, maar één ding: blijf preken!’ Zó bijzonder, want wij kenden elkaar niet. Ik wilde altijd al predikant worden. Wat dat betreft, heb ik nooit strijd gehad. Sterker nog: daar ben ik telkens in bevestigd, tot en met zo’n opmerking van deze oncoloog aan toe. Mijn vader had altijd zelf predikant willen worden, maar werd meteropnemer. Hij heeft me op allerlei manieren gestimuleerd. In het bevindelijke deel van de Christelijke Gereformeerde Kerken waarin ik opgroeide, was dominee worden niet zomaar iets.
Dus worstelde ik wel met de vraag of ik dat wel kon, en mocht. En of God mij wel zag, met dat verlangen. In mijn jeugd had ik altijd dezelfde predikant, ds. Driessen. Ik herinner me geen enkele preek meer van hem, behalve eentje over deze tekst, uit het verhaal over ‘Filippus en de Moorman’. Die preek, met deze opdracht erin, heb ik als een duidelijke roeping van God ervaren. Ik preek nog elke zondag en maak voor iedere week een nieuwe preek. Als ik dat niet meer zou kunnen, zouden het voor mij nu alleen maar ‘de kwade dagen’ zijn waarover Prediker spreekt. Want oud zijn valt niet mee.”
‘Strijd de goede strijd’
(1 Timoteüs 6:12)
“Omdat wij thuis heel arm waren, vroeg ik me als tiener op het gymnasium vaak af: zit ik niet op de verkeerde school? Vanaf de middelbare school had ik altijd bijbaantjes. ’s Morgens om 6 uur bezorgde ik al kranten. ’s Middags weer. En zaterdags werkte ik in een poppenwinkel. Het geld gaf ik aan mijn ouders. Tjonge, wat worstelde ik op het gymnasium met oude talen: Grieks, Latijn en Hebreeuws. Mijn theologiestudie vond ik geweldig, maar de aanloop... Het kwam me niet aanwaaien.
In 1959 stond ik voor het eindexamen. Zó spannend: zou ik het halen? Elke ochtend zong ik achter het traporgel Gezang 117a uit de Hervormde Bundel: ‘Sta op en strijd de goede strijd, tot al wat God u vraagt bereid.’ En: ‘Vertrouw ten slot uw levenslot, uw aards, uw hemels heil, aan God. Maak u geen zorgen voor de tijd, Hij is het die uw heil bereidt.’ Dat zong ik, als 17-jarige puber. De taal klinkt nu ouderwets, maar de inhoud blijft mooi: ‘Schoon uw weg oneffen zij, Hij licht u met Zijn schijnsel bij.’ Dat heb ik ervaren, want ik heb het examen gehaald.”
Waarom overleed Peter? Ik kan er geen zinnig woord over zeggen
‘Open mijn mond’
(Psalm 51:17)
“Over deze tekst preekte ik bij mij intrede-dienst in 1966, in mijn eerste gemeente: Nieuwe Pekela. Mijn mond is mijn kracht én mijn zwakheid. Mijn mond gebruiken in de dienst aan God is mijn roeping. Maar daardoor kun je ook uitglijden: dingen niet goed zeggen. Onbedoeld kun je anderen zelfs met woorden verwonden. Dat voelde ik toen al aan. Vandaar: ‘Here, open mijn lippen, opdat ik Uw lof verkondig.’
Die mond van me ging wel open. Maar niet altijd met ‘de lof van God’ op mijn lippen, al was dat mijn diepste verlangen. Hoeveel preken en toespraken ik heb gehouden, zou ik niet weten. Hopelijk zaten er goede dingen tussen, maar absoluut ook uitglijders. Daarom is dit mijn levensgebed: ‘Here, ik ben niet te stoppen, maar: open mijn lippen, opdat ik Úw lof verkondig.’
Mijn moeder zong andere coupletten uit diezelfde psalm ook zo graag, in de oude berijming: ‘Genâ, o God, genâ, hoor mijn gebed...’ En: ‘Verschoon mij toch naar Uw barmhartigheden, delg uit mijn schuld...’ Voor mijzelf is dit dus niet ‘zomaar’ een tekst; er klinkt heel veel in mee.”
‘Heb de waarheid en de vrede lief’
(Zacharia 8:19)
“In 1960 deed ik belijdenis. Die zondag kreeg ik, verrassend genoeg, déze tekst mee.
Als predikant heb ik later heel wat belijdeniscatechisanten een Bijbeltekst meegegeven. Als ik terugdacht aan mijn eigen belijdenisdienst, dacht ik vaak: man, hoe kom je nou aan zó’n tekst? Toch denk ik dat ik het wel weet: de dominee zag gewoon dat ik van nature een haantje ben. Hij zei eigenlijk: ‘Arie, doe een beetje rustig aan. Je mag de waarheid vertellen, maar verlies daarbij de vrede niet uit het oog...’ Ook in mijn jaren als EO-voorzitter heb ik vaak aan deze woorden gedacht, in allerlei situaties. Zo’n tekst, op mijn 18e gekregen, reist nog altijd met me mee.”
‘Dank God in alles’
(1 Tessalonicenzen 5:18)
“Zie je dat wandbordje hangen, achter me? Dit is de trouwtekst die mijn ouders in 1937 kregen. Het hing in onze woonkamer. We keken thuis dus altijd tegen die tekst aan. Mijn ouders leefden eruit. Met name mijn vader hield me altijd voor: Arie, dank God niet vóór, maar ín alles. Dus: onder alle omstandigheden – wat er ook gebeurt. Mijn ouders hebben moeilijke tijden doorgemaakt. Vader kreeg maagkanker, later ook longkanker. Hij zakte in elkaar toen hij voor een longfoto naar het ziekenhuis ging. Moest gereanimeerd worden. Gelukkig konden m’n vrouw Ees en ik net op tijd bij hem komen, voordat hij overleed. Hij was al buiten bewustzijn, maar we hebben nog voor hem gezongen.
Moeder had een heel zwaar leven. Altijd depressief. Ze had angst voor de dood, en het oordeel van God. Ze was bang om eeuwig verloren te gaan. En o, wat wás ze bang dat ze kanker zou krijgen... Het merkwaardige? Ik heb heel wat sterfbedden meegemaakt, maar niemand stierf zó rustig als zij. Die 73e psalm – ik noem ’m weer – las ze helemaal stuk in haar bijbeltje. ‘Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed...’”
Dank God niet vóór, maar ín alles
‘Mijn God, mijn God, waarom?’
(Matteüs 27:46b)
“Onze oudste zoon Peter schilde aardappels voor het eten, en opeens lag hij dood voor de gootsteen. Peter was ook voorganger, hier in Zwolle. Uniek: vader en zoon samen predikant in één gemeente. Waarom overleed hij zo plotseling? Ik kan er geen zínnig woord over zeggen. Dit is mijn grote strijd, sinds 8 juni 2015. Maar de rest van Jezus’ kruiswoord – ‘Waarom hebt U Mij verlaten?’ – laat ik bewust weg. Ondanks alle vragen heb ik me namelijk nooit door God verlaten gevoeld.
Als haar of ons iets overkomt, ziet mijn vrouw de lijnen naar God sterker lopen dan ik. Dan zegt Ees, terecht: ‘Als je denkt dat God er niks mee te maken heeft, gaat Hij dan soms over een paar gebieden niet?’ Zij wijst me dus op Gods soevereiniteit. Zijn betrokkenheid op alles wat er gebeurt, belijd ik ook. Vraag me alleen niet hóé. Dat kan ik niet inkleuren. Totaal niet. Ik begrijp mensen die soms niets van Hem begrijpen. Ik dien God niet omdat ik Hem begrijp. Nooit kom ik verder dan ‘Waarom?’ Als een schreeuw naar God.
Weet je wat ik zo verrassend vind? Jezus stierf, in vrede, met die vraag op Zijn lippen. Wat Hij deed, wil ik ook doen: me blijven vastklampen aan God.”
‘Een schat in een aarden vat’
(2 Korintiërs 4:7)
“Het was toch een soort nederige hoogmoed dat ik deze tekst koos voor mijn intrededienst in Zwolle, in 1972. Na afronding van mijn theologiestudie kreeg ik heel veel beroepen. Vier jaar later, toen ik opnieuw beroepbaar werd, was het prijsschieten: de ene na de andere gemeente vroeg of ik wilde komen – net zolang tot je eindelijk een keer zou zwichten...
In Nieuwe Pekela werden ze er dol van. Als dominee kun je het ‘vroom verkopen’ als je een beroep aanneemt of ervoor bedankt: ‘De Here gaf me rust over die beslissing.’ Om mezelf enigszins te corrigeren, koos ik deze tekst. In mijn Zwolse periode – zeker de laatste twintig jaar – heb ik aan den lijve ondervonden dat ik inderdaad maar broos aardewerk ben. Zo heb ik vier keer kanker gekregen. Vier keer! In het ziekenhuis hebben ze zó’n medisch dossier van me.
Natuurlijk, ook dominees belijden dat ze van genade moeten leven: ‘Niet ik, maar Hij.’ Ondertussen gedragen we ons weleens anders. Zo’n tekst tikt je als het ware op je schouder: ‘Kijk, dit ben je: broos aardewerk.’ Nou, dat is waarheid geworden in mijn leven. Ook weer op zo’n wonderlijke manier, trouwens: ik ben er nóg.”