‘Misschien gun ik mijn kind dat hoopvolle christelijke geloof van opstanding na dood’
28 maart 2022 · 07:30
Update: 15 november 2024 · 12:35
Annemieke krijgt haar jongste op bezoek, die even met bij z’n moeder komt lunchen. Hij heeft een cadeau heeft meegenomen voor zijn 'christelijke moeder’.
Sinds de kinderen het huis uit zijn en zelf hun huur en boterhammen betalen, verkondig ik aan iedereen die het horen wil hoe fijn het is om niet meer mijn bed uit te dreunen op de beat van Eminem, niet meer mis te grijpen als ik mijn zelfgebakken brownies aan visite wil serveren, en om nooit meer groene boterhammen met een baard uit schooltassen te vissen.
Maar nu, nu het kind thuiskomt, is het moederdier in weer mij klaarwakker. Ik ga eitjes bakken en sinaasappels persen en als hij na de lunch nog even blijft, zal ik de dadelkoek aansnijden. Ik zal dan niet mopperen dat hij drie grote stukken binnen tien minuten naar binnen schuift. Integendeel, ik zal daar vertederd om glimlachen.
Cadeautje voor mijn christelijke moeder
Hij komt binnen met de sleutel die hij nog altijd aan zijn sleutelbos heeft hangen, gooit zijn tas op de grond en slaat armen om mij heen, zijn kin rust op mijn kruin.
Hij heeft een cadeautje voor mij meegenomen. Hij laat zijn wenkbrauwen snel op en neer gaan en graait in zijn broekzak. In zijn open handpalm ligt een plastic actie figuurtje. ‘In het kringloopcentrum gevonden’, zegt hij. ‘Die moest ik gewoon kopen voor mijn christelijke moeder.’ Het poppetje heeft een witte jurk aan met een rode sjerp, halflang bruin haar en een keurig verzorgde baard. ‘Kijk,’ zegt mijn zoon, ‘er zitten wieltjes onder zijn sandalen.’ Hij rolt Jezus zachtjes over de keukentafel, zodat het lijkt of Jezus een beetje zweeft. We diepen een plastic watertje op uit de Playmobil-bak, zetten Jezus erop en laten hem over het meertje rollen. We zuchten tevreden.
Mijn zoon en ik hebben dezelfde vreemde voorliefde voor reli-kitsch. We hebben bijvoorbeeld zo vaak naar de videoclip van The renewed mind is the key gekeken dat we het in zijn geheel mee kunnen zingen. Zelfs de ingewikkelde dansmoves doen we moeiteloos mee.
Er is een wonder gebeurd
Terwijl de eitjes sissen in de pan, word ik gebeld. Het is Gert, mijn oude buurjongen, ooit zaten we samen op de havo. Ik zet hem op speakerphone en leg ondertussen boterhammen op borden. ‘Moet je nu eens horen,’ zegt Gert, ‘Er is een wonder gebeurd!’ ‘Uhm, je staat op speakerphone en mijn zoon luistert mee,’ zeg ik. ‘Geen probleem! Iedereen mag het horen!’
Mijn zoon en ik kijken elkaar veelbetekenend aan. We kennen Gert zo langzamerhand, we zijn bekend met zijn zachtaardige en vriendelijke karakter, maar ook met de draken in zijn hoofd. Eens in de paar weken belt hij mij in jubelstemming, dan heeft God wonderen gedaan en hem van al zijn problemen en verdriet verlost. Nog geen week later belt hij weer, dan is hij van zijn randje gevallen en ligt hij verwond in de afgrond. Al zijn naasten kennen de cyclus die hij iedere paar weken maakt. Alleen Gert zelf wordt er steeds door overvallen.
God is goed
We luisteren naar Gert, die in geuren en kleuren vertelt hoe mooi het leven is, hoe hij houdt van alles en iedereen en hoe de Heer al zijn zielenpijn heeft genezen. ‘God maakt me elke dag om half zes wakker. Dan spring ik uit bed en ren ik acht kilometer. Hoor je me? Acht kilometer! Elke dag. God is goed!’
Ik rol met de plastic Jezus over de keukentafel. ‘Wat fijn voor je, Gert. We gaan afsluiten, oké? Wij zitten nog even te eten.’
‘Zal ik voor jullie bidden?’ ‘Nee, dankjewel, dat hoeft niet.’
Gert bidt toch. Hij vraagt een zegen over ons brood met ei en over onze middag samen en over de bloemetjes en de plantjes en een mevrouw in de kerk en een man op de markt en voor het milieu.
‘Amen!’ roept mijn zoon, als Gert even pauzeert om te ademen. ‘Amen!’ roep ik, ‘Dankjewel hoor Gert. Dag hè? Fijne dag nog!’
We hangen op en ik zet Jezus terug op de Playmobil vijver.
Ik en Bob de Bouwer en Jezus, wij zijn helden
Mijn zoon staat op en zwijgend zet hij de borden op het aanrecht. Ik reageer op zijn stilte met een minipreekje, ook al weet ik dondersgoed dat niemand daar momenteel op zit te wachten. ‘Je kunt je aan religie, en dus ook aan het christendom, verbranden,’ zeg ik, ‘maar je kunt je er ook aan verwarmen.’
‘Ja hoor mama, oké,’ zegt hij en maakt een sopje voor de afwas. Dit is het kind dat ooit vanuit zijn autostoeltje tegen mij zei, ‘Ik en Bob de Bouwer en Jezus, wij zijn helden.’ Op zijn vijfde bad hij iedere maandag- en woensdagavond of Jezus er alstublieft voor wilde zorgen dat hij de volgende dag niet naar zwemles hoefde. Nooit werd dat gebed verhoord. Mogelijk had hij toen al een moeder die stiekem meer in zwemmen geloofde, dan in lopen op water.
Op zijn achtste duwde hij zijn gezicht in zijn kussen en zei met gesmoorde stem dat hij later misschien niet in God en in Jezus zou geloven. Of me dat dan dan verdrietig zou maken?
Ja, het maakt me soms verdrietig. Al weet ik niet goed wat het dan precies is dat me verdrietig maakt. Het idee dat een vredig hiernamaals enkel bedoeld is voor een select groepje mensen die exact het juiste geloven, heb ik namelijk al jaren van mij afgeschud.
Ook zou ik niet meer van hem houden of trotser op hem zijn als hij elke tittel en jota van zijn opvoeding zonder weerwoord zou hebben geslikt. Dat weerwoord waardeer ik juist wel.
Misschien is het dan het feit dat het mijzelf kennelijk niet goed lukt om in korte, heldere woorden te vertellen waarom het omarmen van het christelijk geloof zoveel meerwaarde geeft in mijn leven.
Opstanding na de dood
Ik heb de restanten van de dadelkoek in zijn rugzak gestopt en kijk hem na door het keukenraam. Hij rent een beetje, zodat hij de trein nog zal halen.
Ik blijf nog even naar buiten kijken als hij al uit het zicht is verdwenen. Er bloeien krokusjes in het grasveld en narcissen in de berm. Na maanden van grijs en grauw, kleurt de wereld weer paars en wit en geel. Keer op keer op keer gebeurt dit.
Misschien gun ik mijn kind dat hoopvolle christelijke geloof van opstanding na dood, omdat hij, net als zijn moeder, belast is met een licht melancholische aard. Ik gun hem vaste grond onder zijn voeten als het leven kil en donker en vloeibaar blijkt. Als de golven hoog zijn en de wind raast, gun ik hem een stem die zegt, ‘Stil!’ En dat het dan stil is. Voor hem, voor mijn oude buurjongen Gert, voor mijzelf.
God, laat dat waar zijn.