Bob Smalhout: 'Ik zou Jezus van het kruis hebben gered'
10 april 2014 · 10:37
Update: 1 december 2022 · 11:51
In De Telegraaf – de krant waar hij als columnist aan verbonden is – schreef hij ooit een paginagroot artikel waarin hij gedetailleerd het lichamelijke lijden van Christus beschreef. Prof. dr. Bob Smalhout, gepensioneerd pijnbestrijder, over de helse pijnen die Jezus aan het kruis moest doorstaan.
Zijn telefoon ligt naast zijn kussen en voor het slapen legt hij zijn kleding in zo’n volgorde, dat hij ze ’s nachts direct kan aantrekken. Hoewel met pensioen, blijft Bob Smalhout (1927) altijd arts. En gebeld om advies wordt hij nog steeds, al hoeft hij niet meer met vliegende spoed het bed uit. Niet alleen is Smalhout arts in hart en nieren, ook staat hij op de kansel en schreef hij boeken over de Bijbel. “Ik ben officieel geen dominee, maar ik ga regelmatig voor in katholieke of protestantse kerkdiensten. Ik ben wel eens bang dat iemand zou roepen: ‘Oplichter, je belazert de kluit, je bent helemaal geen dominee!’ Dat is gelukkig nooit gebeurd; maar ik zie er met mijn mooie hoogleraarstoga ook wel heel echt uit.”
Als jongen van een jaar of 8 las Smalhout al in een zeventiende-eeuwse Statenbijbel, hoewel zijn Joodse vader en hervormde moeder hem niet christelijk opvoedden. “Ze waren sociaaldemocraat en wilden me een vrije opvoeding geven. Maar de Bijbel bleef ik lezen, later ook in andere vertalingen. Op zoek naar de betekenis van de verhalen, ging ik ook theologische werken lezen. Toen het mij opviel dat veel christenen geen idee hebben wat Jezus’ doodsoorzaak was, besloot ik dat uit te zoeken.”
Stel dat u de anesthesioloog van Jezus was geweest tijdens Zijn lijden. Wat zou u gedaan hebben?
“Hem van het kruis redden. Maar dat kon niet, want Hij was in handen van de overheid die een terechtstelling uitvoert. Bij executies in Amerika is vaak een arts aanwezig, maar die zal nooit het doodsvonnis kunnen stoppen. Veel mensen hebben geen idee waaraan Jezus precies is overleden. Ze denken: door de spijkers waarmee Hij aan het kruis is geslagen. Maar regelmatig schieten bouwvakkers met schietpistolen per ongeluk enorme spijkers door hun hand. Ik zag eens een man die zichzelf met zo’n pistool aan een houten vloer had vastgenageld. Maar daar ga je niet dood aan. Jezus stierf ook niet aan het bloedverlies, want dat viel best mee.”
Waar is Christus dan wél aan gestorven?
“Een Franse hoogleraar in de fysiologie heeft proefnemingen gedaan op vrijwilligers die zich hebben laten kruisigen.” Grinnikend: “Ik vermoed dat het zijn studenten waren die daarmee de garantie kregen dat ze zouden slagen voor hun examen. Hij heeft alles bij ze gemeten: de bloeddruk, het koolzuurgehalte, de ledematen, enzovoorts. Hij hing ze niet aan een kruis met spijkers, maar met touwen. Maar het effect is hetzelfde. Als je een spijker door iemands hand slaat, scheurt die direct uit. De Romeinen wisten dat ze de spijker door de pols, tussen de twee botten in, moesten slaan. Door het gewicht van Zijn lichaam zakte Jezus naar beneden. Omdat Hij aan Z’n polsen hing, werden Zijn ademhalingsspieren naar boven getrokken.”
Smalhout demonstreert het door boven zijn stoel te hangen met zijn armen omhoog. “Nu trekt mijn jasje naar boven, zie je? Als je zo aan je armen hangt, komt je borstkas in de inademstand te staan. Maar uitademen lukt nu niet meer. Gevolg: Jezus kon wel inademen, maar niet meer uitademen. Hij kreeg het vreselijk benauwd en moet een soort astma-aanval gekregen hebben. Dat zorgde voor verzuring, waardoor het biochemische evenwicht uit balans raakte. Dat zou uiteindelijk voor Zijn dood zorgen. Maar het doel van de Romeinen bij kruisigingen was: zo lang mogelijk lijden.”
Hoe deden ze dat?
“Om te zorgen dat Jezus zolang mogelijk bleef ademhalen, deden ze Zijn voeten over elkaar en sloegen daar een spijker doorheen. Dat is heel pijnlijk. Heeft er wel eens een dame met haar hak op de rug van uw voet gestaan? Dat is on-ge-lo-fe-lijk pijnlijk. Die spijkers waren 25 centimeter lang, vierkantig en zo dik als mijn wijsvinger. Jezus kon overeind komen door Zijn knieën te strekken; dan kwam Hij dus iets omhoog en stond Hij op de spijker in Zijn voeten. Dat is extreem pijnlijk. Hij kon dan even ademen, maar vanwege de hevige pijn in Zijn voeten, liet Hij Zich weer zakken. Om vervolgens dus weer benauwd te raken. Hij ging dus op en neer, schurend met zijn rug langs de kruisbalk. Dat was een bijkomende marteling, omdat die rug al helemaal stuk geranseld was vóór de kruisiging. Het is zó weerzinwekkend! Als de Romeinen uiteindelijk wilden dat de gekruisigden stierven, braken ze hun benen zodat ze niet meer omhoog konden komen om te ademen. Dan stikten ze binnen het kwartier.”
Een slechte kitschfilm
Op Goede Vrijdag van 1985 publiceerde Smalhout een paginagroot artikel in De Telegraaf over het lijden van Christus. Het stuk is ook opgenomen in zijn boek Bijbelse tijdgenoten. Over de doodsstrijd van Jezus schrijft hij: “Het zweet liep als water langs zijn lichaam, waarvan de temperatuur tot een hoge waarde steeg. Medisch heet dat hyperthermie. De spieren verkeerden in een continue kramptoestand. De ontwrichte polsen en voeten deden ondraaglijk pijn. Door bloedverlies, extreem zweten, dorst en oedeemvorming ten gevolge van de geseling, was het circulerend bloedvolume sterk verminderd. De bloeddruk daalde, de hartslag werd steeds sneller. De biochemische samenstelling van het sterk verzuurde bloed was, mede door enorm zoutverlies, nauwelijks nog met het leven verenigbaar. Het hart begon het op te geven. Er ontstond een zogenaamde decompensatio cordis, waardoor er vocht in de longen kwam. Longoedeem heet dat. De ademhaling werd reutelend. Het hart sloeg onregelmatig. Er was een ondraaglijke dorst.”
De benen van Jezus werden niet gebroken, lezen we in de Bijbel, omdat Hij al gestorven was.
“Het hart had het opgegeven. Om de dood zeker te stellen, werd normaal gesproken een speer in de linkerzijde gestoken. De speerstoot was een vaste regel; een soort genadeschot, zodat je zeker wist dat iemand dood was. Dat deden ze alleen als het stoffelijk overschot aan de familie werd gegeven. Anders zou de familie ’m nog oppeppen. Ze hebben Jezus, vermoed ik, in de rechterzij gestoken in plaats van de linkerzij, waar het hart zit.
Als iemands hart het niet meer aankan, stapelt hij vocht op tussen de longen en de ribbenkast en dat verergert de benauwdheid. Daarom krijgen hartpatiënten vaak plaspillen om het vocht kwijt te raken. In spoedgevallen geven we zo iemand met een flinke naald een punctie in de zij. Dan gutsen er liters water uit het lichaam en de patiënt krijgt zo weer lucht. De Romeinse speerstoot had dus een therapeutisch effect, ook al was dat niet het doel. Naast water, kwam er ook bloed uit Jezus’ lichaam omdat Hij gewond was.”
De film ‘The Passion of the Christ’ van Mel Gibson brengt de gruwelijkheden minutenlang in beeld. Is dat beeld waarheidsgetrouw?
“Nee, het is een slechte kitschfilm. Je ziet dat de punt van de spijker door de hand van de acteur geslagen wordt, direct gevolgd door een stroom bloed die langs het kruis loopt. Dat is onmogelijk. Want als je op die plek een spijker slaat, bloedt dat helemaal niet. Bovendien kan dat bloed niet door de hand, langs het kruis heen spuiten. Gibson heeft het dus gedaan voor het emotionele effect. Daar staat de film bol van.”
Maar de geseling, met flarden vlees op de rug van de acteur die Jezus speelt, is toch wel reëel?
“De geseling is goed in beeld gebracht. Het aantal zweepslagen was wettelijk vastgesteld op veertig min één. Negendertig dus. Alles boven de veertig slagen was dodelijk, wisten de Romeinen. Want bij veertig slagen is de huid totaal vernield, zoals bij verbranding. Als uw rug vanaf uw heupen tot uw nek aan toe wordt bewerkt met een lasbrander, heeft u zeer zware verwondingen. Dat is even dodelijk als veertig slagen met een zweep met meerdere schapenvoetbotjes of metalen kralen eraan. Met een paar slagen was Jezus’ huid naar de Filistijnen. Het was een bijna dodelijke verwonding. Dat laat de film zien. Wat mij overigens stoort, is dat deze antisemitische film de indruk wekt dat Joden de schuldigen zijn aan Jezus’ dood.”
Het Joodse volk riep: ‘Kruisig Hem!’
“Tja, wat is het volk? Als je vandaag zo’n situatie zou hebben, zou je binnen een uur ook een opgejutte massa mensen hebben die zou roepen: ‘Snij z’n strot door! Maak ’m af!’ Het volk riep bij zonsopgang om de kruisiging. De meeste mensen liggen dan nog in hun bed of ze gaan naar hun werk toe. Wie staat er ’s ochtends vroeg te brullen? Het gajes! Vandaag de dag ligt ook alleen het gajes op de spoorrails te demonstreren tegen het een of ander. Ik heb u er nog nooit zien liggen.”
Een soort voortdurende EO-uitzending
Smalhout tobt zelf met hartproblemen en moest daarvoor naar het ziekenhuis. Is hij wel eens bang voor ondraaglijk lijden? “Jazeker, ik ben bang voor een afschuwelijke dood. Ik heb zoveel lijden gezien dat ik denk: ‘Ik moet er niet aan denken dat het mij overkomt.’ Vreselijk. Mocht ik in zo’n situatie terechtkomen, dan hoop ik dat ik in de gelegenheid ben om mijn collega’s om euthanasie te vragen.”
En na de dood?
“Niemand kan daar met zekerheid iets over zeggen, maar ook niet ontkennen. Het wonder van het menselijke lichaam zit zo complex en briljant in elkaar – tot in de kleinste details – dat ik me niet kan voorstellen dat het met onze dood over is. Maar wat moet ik me bij de hemel voorstellen?”
U zei er in een interview eens over: “Ik stel me niet zoiets primitiefs voor als eeuwig zingende engelenkoren zoals een soort voortdurende EO-uitzending. Alsjeblieft niet, zeg.”
Smalhout valt stil en lacht betrapt. Dan: “Meneer heeft zijn huiswerk goed gedaan. Dat heb ik gezegd, ja. Ik moet er inderdaad niet aan denken dat de eeuwigheid er zo uitziet. Daar word je toch krankzinnig van? Hoe we verder leven, weten we niet.”
U bent niet de jongste meer. Bent u veel bezig met de dood?
“Ja, iedere dag voor het eten praten we eerst tien minuten over de dood... Nee, natuurlijk niet! Allereerst reken ik mezelf niet tot de oudere mensen. Bovendien heb ik als arts zoveel mensen zien overlijden, dat ik weet hoe dat eruit ziet. Daarover hoef ik niet te fantaseren.”
Tekst: Sjoerd Wielenga
Beeld: Ruben Timman
Bron: Visie 2014, nr. 15