Bisschop Gerard de Korte: ‘We noemen elkaar geen ketters en papen meer’
17 november 2020 · 08:00
Update: 21 november 2024 · 07:39
‘Misje spelen’ op zolder en glas-in-loodramen in de kerk bewonderen: al van jongs af aan dronk de Bossche bisschop Gerard de Korte het geloof in. Toch waren het vooral de levensvragen in zijn studententijd die hem uiteindelijk op Jezus wezen. “Wil je weten wie God is? Oriënteer je dan op Jezus.”
“Een religieus gevoelig jochie.” Zo omschrijft bisschop Gerard de Korte (65) zichzelf als hij terugdenkt aan zijn kindertijd. Zo speelde hij pastoortje op zolder met “een keurig altaartje van hout in minivorm” dat zijn vader door een timmerman had laten maken. Lachend: “Ik was een jaar of 6, dus ik heb er vage herinneringen aan. Maar ik weet nog wel goed dat ik met mijn vader naar Utrecht ging, om bij een katholieke boekhandel kleine kelkjes en andere benodigdheden voor ‘misje spelen’ te kopen. Blijkbaar was daar een markt voor en was ik niet het enige kind met een fascinatie voor de kerk. Later heb ik een kazuifel teruggevonden: een liturgisch gewaad dat mijn moeder in elkaar had gestikt.”
‘Ons Lieve Heertje’
Het typeert de jeugd van De Korte. Als jongste van drie groeit hij op in een klassiek katholiek gezin in Vianen. Hij maakt nog net de nadagen van het ‘rijke Roomse leven’ (1860-1960) mee. “De kerk speelde een grote rol in ons dagelijks leven,” legt hij uit. “Elke doordeweekse dag bezocht ik de schoolmis – ’s ochtends vroeg om 07.30 uur, voordat ik naar school ging.” Hij ging er met plezier naartoe: “De glas-in-loodramen en heiligenbeelden riepen een gevoel van mysterie bij me op. Tegelijkertijd herinner ik me het geloof uit mijn jeugd als heel veilig en warm. In de Rooms-Katholieke Kerk spreken we vaak van Onze Lieve Heer, mijn moeder noemde Hem zelfs ‘Ons Lieve Heertje’. ‘Bid maar goed tot Ons Lieve Heertje,’ zei ze dan. Dat had iets van intimiteit, nabijheid. God als een zorgende God.”
Hij glimlacht. “Interessant trouwens om dat te vergelijken met het godsbeeld van protestanten: in de Reformatie werd dat de HEERE God – de majesteitelijke God. Daar valt ook iets voor te zeggen, dat lees ik ook terug in de Bijbel. Maar de gemiddelde katholiek spreekt van Onze Lieve Heer. Jezus noemde ons toch vrienden? We zijn geen dienaars meer.”
Aloude levensvragen
De priesterdroom van de kleine Gerard duurt overigens niet lang: al snel verschuift zijn aandacht en groeit op de lagere school zijn verlangen leraar te worden. Het minialtaar op zolder verruilt hij voor een groot schoolbord, waarmee hij lesgeeft aan jongere kinderen uit de buurt.
“Geschiedenis werd mijn lievelingsvak op de middelbare school,” blikt De Korte terug. “Ik verslond boeken en tijdschriften, wilde zo veel mogelijk weten.” Aan zijn geloofsleven in die periode heeft hij weinig herinneringen: “Ik ging nog altijd trouw naar de kerk, maar verder was mijn geloof een beetje vlak in mijn tienerjaren. Het hield me niet bezig. Tot ik geschiedenis ging studeren in Utrecht: de studie van het verleden confronteerde me met de grote, aloude levensvragen.”
Ik zocht naar een rode draad in de chaos van het verleden
Welke vragen kwamen boven?
“In eerste instantie intellectuele: wat is de zin van al die generaties die zijn geboren en weer gestorven? Waarom moeten mensen zo veel lijden en waarom doen we elkaar kwaad? Maar het werd ook persoonlijk: wat is de zin van mijn eigen bestaan? In de bibliotheek neusde ik niet langer alleen tussen de boeken van de geschiedenisafdeling, maar ook tussen de boeken in de theologische en filosofische hoek. Ik zocht naar een rode draad in de chaos van het verleden. Of het een geloofscrisis was? Ik kan niet zeggen dat mijn eigen leven nou zo getormenteerd was – maar ik vroeg me wel af: waarom ben ik er eigenlijk? En die vraag moest uiteindelijk wél beantwoord worden, anders kon mijn geloof gaan wankelen.”
En, kwamen er antwoorden?
“Het blijven vragen. Maar in het christelijk geloof vond ik zeker ook antwoorden. Ik las steeds meer uit de Bijbel – iets wat niet vanzelfsprekend is in katholieke kring, want daar hoor je de Bijbelverhalen vooral in de kerk. Door de Paulusbrieven en het Johannesevangelie concentreerde mijn geloof zich steeds sterker op Jezus. Wie Hem ziet, ziet God. Meer en meer ontdekte ik dat de persoon van Jezus Gods waarheid voor de wereld vormt. Neem bijvoorbeeld die existentiële vraag: wat is de zin van mijn bestaan? Ik vind bij Jezus zelf het antwoord: dat ik Hem navolg en liefdevol in het leven sta.”
Twee studies achter elkaar
De Korte combineerde zijn geschiedenisstudie steeds meer met vrijwilligerswerk in zijn parochie. En zo kwam het oude verlangen om priester te worden weer aan de oppervlakte. “Het kwam in een nieuwe en gezuiverde vorm terug,” legt hij uit. “Niet meer als een kleine jongen die – geraakt door de schoonheid van de liturgie – dat wil naspelen. Nu maakte ik de radicale keus de weg van navolging van Jezus te gaan. Zo ontstond het plan om direct na mijn studie geschiedenis ook theologie te studeren.” Hij lacht en vervolgt: “Twee studies achter elkaar: dat kon gewoon in de jaren 80. Na jaren van studie wijdde kardinaal Simonis me in 1987 uiteindelijk tot diaken en een paar maanden later tot priester.”
Hoe was het voor uw ouders dat u priester werd?
“Dubbel! Natuurlijk was het een grote eer voor ze, net zoals wanneer in protestante kringen een kind dominee werd. Maar mijn ouders – allebei geboren in 1919 – hadden het rijke Roomse leven nog volop meegemaakt. Nu worstelde de kerk met polarisatie en spanningen. ‘In wat voor kerk kom je terecht?’ heeft mijn moeder me weleens gevraagd. ‘Raak je niet vermalen tussen de behoudende en progressieve groepen?’ Maar ik had geluk: ik heb altijd gewerkt op plekken waar ik helemaal niet werd vermalen. Dat viel reuze mee.”
Sombere ogen zien dezelfde werkelijkheid negatiever dan vreugdevolle ogen
U hebt wél de trend van ontkerkelijking van dichtbij meegemaakt.
“In een halve eeuw daalde de kerkgang van 60 procent in de jaren 60 naar 4,5 procent nu. Ik kan je historisch een analyse geven om de kerkverlating te verklaren. De diagnose heb ik, maar de therapie – hoe we daarop als kerken moeten reageren – dat blijft zoeken.”
‘Je kunt alleen maar vooruit leven’
Gaat het hem aan het hart? “Vanzelfsprekend. De teloorgang van de christelijke cultuur raakt me. Maar ik ben niet van de nostalgie. Juist als historicus weet ik dat je alleen maar vooruit kunt leven. Weliswaar met de erfenis en rijkdom van het verleden, maar je móét verder. Accepteer dat wij in de Nederlandse samenleving inmiddels een minderheid vormen. Nog wel een redelijk omvangrijke minderheid, dat moet ik erbij zeggen. Maak het ook weer niet te klein. Ik zie mezelf – en dat heb ik als katholiek misschien sterker dan protestanten – als onderdeel van de wereldkerk. Met zo’n 2,5 miljard christenen op aarde besef ik dat ik onderdeel ben van een heel groot lichaam. Dat geeft troost en bemoediging.”
Maar toch: u hebt uw hele leven gewijd aan de kerk in Nederland.
“Hier lopen de winkels niet zo goed, om het zo te zeggen. Maar ik weet ook dat elk deel van de wereldkerk zijn problemen heeft. Hetzij financieel, hetzij misbruik: er is altijd wat. Ook de kerkgeschiedenis houdt me nuchter. Neem Paulus: in zijn brieven reageert hij vaak op allerlei conflicten en spanningen in de vroege kerk. Dus die donkere kant heeft altijd in de kerkgeschiedenis gezeten.
Tegelijkertijd gebeuren er ook ontzettend veel mooie dingen. Paus Franciscus zei dat zo treffend: ‘Eén vallende boom maakt meer lawaai dan een heel bos dat in stilte groeit.’ Ik heb het gelijk opgeschreven. Dat geluidloos groeiende bos krijgt een stuk minder aandacht, maar daardoor hebben we vaak een te somber beeld van de werkelijkheid. Ik wil me niet laten verleiden tot die somberheid, want sombere ogen zien dezelfde werkelijkheid negatiever dan vreugdevolle ogen. Dat geldt ook voor onze nieuwsvoorziening: natuurlijk is er veel rottigheid onder de mensen, maar er is ook veel liefde – ik denk zelfs veel meer.”
Wat voor bemoedigende dingen zag u de afgelopen decennia gebeuren?
“De toenadering tussen protestanten en katholieken maakt me dankbaar. Honderden jaren geleden gingen we uit elkaar en hebben we elkaar verketterd en bestreden. Maar als ik zie wat er in de afgelopen halve eeuw al aan eenheid hersteld is, ben ik hoopvol. We noemen elkaar geen ketters en papen meer, maar broeders en zusters. Ik ben voorzichtig in het aanwijzen van Gods hand in de geschiedenis: ik besef dat je dan altijd interpreteert. Maar over de oecumene durf ik wel te zeggen dat ons streven naar eenheid het werk is van de heilige Geest. Het is volledig in lijn met het gebed van Jezus: ‘Laat hen één zijn.’ Lange tijd waren we ontrouw aan dat gebed. Ik zal niet meer meemaken dat er echt één kerk komt, maar we hebben in ieder geval al mogen ontdekken dat onze overeenkomsten veel groter zijn dan onze verschillen.”
Beeld: Ruben Timman