Bijbelschrijver Prediker wandelt in het herfstbos
25 oktober 2020 · 08:00
Update: 21 november 2024 · 07:46
Een gaatje vinden om tijd door te brengen met Prediker is nog niet eenvoudig. Maar zoals dat met Bijbelschrijvers gaat: die vinden uiteindelijk wel een manier om iets confronterends tegen je te zeggen.
Het is de derde keer dat ik mijn afspraak met hem moet afzeggen. Prediker en ik proberen al maanden een dag samen te gaan wandelen, maar het lukt ons niet. Of beter gezegd: het lukt mij niet. Ik heb het te druk, er komt telkens iets tussen. Een vergadering, een artikel dat ik anders niet op tijd af krijg, een plotselinge situatie op mijn werk. Komende zaterdag leek het te gaan lukken, maar ik krijg het niet gepland. Het is alsof de duvel ermee speelt, zou mijn grootvader zeggen. Dus mail ik hem, met lood in mijn vingers, opnieuw af.
Regendruppels
Ik vind het extra vervelend, omdat ik juist nu zo’n behoefte aan Prediker heb. Dit zijn voor mij de lastigste maanden van het jaar. De herfstdagen zijn grauw, kort en op de een of andere manier altijd volgepropt met activiteiten. In deze tijd snak ik naar een dag wandelen en filosoferen met Prediker, die mij altijd weer de juiste vragen weet te stellen. Verlangend kijk ik uit het raam, waar de regendruppels tegenaan tikken. Eén troost: het is herfst op z’n heftigst. Bui na bui waait langs, bladeren en takken vliegen over de straten en ik werk binnen met het licht aan.
Nat en verwaaid
Dan gaat de bel. Ik klap mijn laptop dicht, loop naar de deur en zie daar tot mijn verbazing Prediker staan. Zijn haar is nat en verwaaid, hij draagt laarzen en zo’n klassieke, gele oliejas. “Kom binnen,” zeg ik. Prediker kijkt me aan met een lachje: “Nee, jij moet naar buiten komen.” Ik kijk blijkbaar nogal verbijsterd, want het lachje wordt breder. “Voor alles is een tijd. De tijd van binnen werken is voor jou voorbij. Kom, naar buiten!”
Vijf minuten later lopen we samen over de stoep richting het bos. Tegen Prediker zeg je geen nee. Zwijgend benen we door de regen en de wind; op een enkele auto na is het buiten leeg.
Vergeten te ademen
Als we het bos in lopen, wordt het rustiger. De bomen zorgen voor luwte en de – prachtig gekleurde – bladeren houden de ergste regen tegen. De wind heeft mijn volle hoofd wat leeggeblazen en door de regen en de kou tintelt mijn gezicht. “Had u mijn mail niet gekregen?” vraag ik Prediker. “Jazeker,” antwoordt hij. Ik grinnik even. “U trekt uw eigen plan.” Prediker zwijgt.
Je leeft even, je zwoegt, en straks is alles voorbij
Als we een tijdje gelopen hebben, vraag ik hem: “Waarom bent u eigenlijk toch gekomen?” Prediker antwoordt: “Haal eens heel diep adem.” Ik adem een diepe teug frisse boslucht in. Hij zegt zacht: “Je bent de laatste tijd vergeten te ademen.”
Oud papier
Ik voel irritatie opkomen. Vergeten? “Soms is het leven gewoon vol,” verdedig ik mezelf. “Er valt veel te doen en de dagen zijn kort. En wat ik doe, is toch goed?” Prediker stopt even en hurkt bij een boom, wijst op een vliegenzwam. “Lucht en leegte,” zegt hij. “Al je gezwoeg is lucht en leegte. Je leeft even, je zwoegt, en straks is alles voorbij. Zoals deze paddenstoel over een maand is verdwenen, zo zul jij zijn verdwenen. De artikelen die je schrijft, belanden bij het oud papier, je preken zijn vergeten en jijzelf bent overleden.”
Sprakeloos sta ik naast Prediker, die puur aandacht voor de paddenstoel lijkt te hebben. Vijf keer wil ik een antwoord formuleren, maar iets zinnigs komt er niet uit. “Waar doe ik het dan voor?” stamel ik uiteindelijk. Mijn metgezel kijkt op, maar tot mijn verbazing staat zijn blik niet strak; eerder open, bijna vrolijk. “Haal nog maar eens diep adem,” zegt hij. Dan recht hij zijn benen en loopt verder.
Dood
Na mijn diepe ademteug blijf ik nog even in gedachten staan en loop dan op een holletje achter hem aan over het met natte herfstbladeren bedekte bospad. Al snel ben ik weer bij Prediker, want opnieuw houdt hij stil. Hij pakt een blad van de grond en kijkt er aandachtig naar. Ik kom naast hem staan. “De Amerikaanse eik,” vertelt hij. “Kijk toch.” Vanuit een bijna fluorescerend groen hart verloopt het blad naar diep helderrode randen; zelfs in de grauwe natheid lijkt het bijna licht uit te stralen. Onbewust ga ik fluisteren: “Het is prachtig.” “En dood,” fluistert Prediker terug. “Het is zo prachtig, omdat het sterft. Het krijgt kleur omdat het doodgaat. De laag bladeren die hier ligt, is dood, voer voor volgende jaren. Alles wat hier leeft, bestaat dankzij de sterfelijkheid van anderen.”
Morbide
“Het is me bij het lezen van uw boek al eerder opgevallen dat het behoorlijk morbide is,” durf ik even later tegen Prediker te zeggen. Die trekt geamuseerd één wenkbrauw op. Ik vervolg: “Iedereen gaat dood, we zijn vluchtig als een schaduw, niemand heeft macht over het moment waarop hij sterft – ik kan wel even doorgaan met citeren. Je zou er flegmatiek van worden.” Prediker lijkt even na te denken. Ik luister naar de wind die boven me door de takken giert, kijk naar de bladeren die vallen en weer op worden geblazen en merk op dat het gestopt is met regenen.
“Haal nog eens diep adem.” Ik wil protesteren, maar durf niet zo goed tegen Prediker in te gaan. Dus doe ik wat hij zegt. “Ik begin mijn boek met de gedachte dat het ene geslacht komt en het andere gaat, en ik eindig het met de gedachte dat de adem van het leven weer naar God gaat, die het heeft gegeven,” formuleert Prediker bedachtzaam. “Dat is niet morbide; het is wat ik heb gezien in al mijn jaren op aarde. Ik zie dat mensen lijken te leven alsof er geen einde komt, alsof je het eeuwige leven hebt. Verval en dood worden weggestopt, iedereen is jong, nuttig en vitaal. Maar zo is het leven niet. Dat is lucht en leegte met een dikke laag make-up.” Ik glimlach even om het hedendaagse beeld dat Prediker gebruikt. “Maar wat dan wel?” vraag ik Prediker.
Waterig zonnetje
Hij loopt verder, het rode blad in zijn hand. Het contrasteert scherp met zijn gele regenjas. “Het is Gods adem die ons doet leven. Hij blaast ons het leven in, en onze adem keert naar Hem terug. Ik weet maar één oplossing. Diep ademhalen.”
Plotseling staan we bij een open plek. Waar eerst bos was, steken nu wat zwarte staken uit een grauw, kaal landschap. Hier is afgelopen zomer de bliksem ingeslagen, weet ik; een lap bos is weggebrand. “Over dood gesproken,” zucht ik. Ik kijk langs de afgebrande stammen en bedenk wat een prachtige, oude bomen hier eerst stonden.
Prediker wandelt rustig verder, tussen de resten van het bos door. Dan hurkt hij opnieuw. Een waterig zonnetje prikt door de wolken en zet het apocalyptische landschap in een warm herfstlicht. En weer wijst Prediker: “Kijk.” Ik volg zijn vinger. Tussen de zwartgeblakerde resten schemert het groen. Piepjonge boompjes, kleine sprietjes. “De Godsadem blaast door,” zegt Prediker. “Wij mogen loslaten.”
Ik sta op en rek me uit en neem een grote teug verse boslucht. Als ik omkijk, zie ik een felrood eikenblad tussen de zwarte stompen.
Beeld: Jedi Noordegraaf