Arjan Lock: ‘Ik was dat ventje dat zondags naar de kerk ging’
Wat kreeg Arjan van huis uit mee over God en geloof?
Een warme jas, zo omschrijft EO-directeur Arjan Lock het geloof in zijn jeugd. Al begon die in zijn tienertijd ook wat te knellen. Vooral als het ging om de kloof tussen kerk en wereld. “Ik zocht naar een manier waarop ik die twee kon integreren: jezelf zijn als gelovige én onderdeel zijn van de samenleving.”
Moeder op de rand van het bed, met een kinderbijbel in haar handen, Arjan als klein jongetje lekker warm onder de dekens. Die herinnering komt meteen boven als hij terugdenkt aan geloven thuis. “Samen met mijn broer sliep ik in een stapelbed – soms mocht ik boven slapen – met zo’n bruin-wit-oranje gehaakte sprei. Mijn moeder had een mooie stem; ze was juf en kon goed vertellen. Ik denk dat ze las uit de kinderbijbel van Vreugdenhil – de plaatjes zie ik nóg voor me.
We sloten af met ‘Ik ga slapen, ik ben moe’, op onze knieën. Ook toen ik groter werd en mijn moeder mij niet meer naar bed bracht, bad ik altijd op m’n knieën voor het bed.”
Welke rol had je vader als het gaat om geloofsopvoeding?
“Mijn ouders boden beiden structuur en ruimte als het gaat om geloven, waarbij mijn vader degene was die aan tafel uit de Bijbel las en een vast gebed uitsprak. Ik houd erg van vaste gebeden, trouwens. Alleen op oudejaarsavond bad mijn vader een vrij gebed. Dan noemde hij de dingen die mooi of moeilijk waren geweest in het afgelopen jaar. Dat ene unieke moment waarop hij zo’n vrij gebed uitsprak, voelde zo bijzonder. We lazen dan ook altijd de oudejaarspsalm – Psalm 90 – terwijl ik als jongetje op het vuurwerk zat te wachten.”
Minder formeel
Pas op latere leeftijd leerde Arjan een vrij gebed te bidden en zeker in zijn tijd bij de EO raakte hij daar meer geoefend in. Al moest hij een zekere schroom overwinnen. “Ik denk dat mijn taalgebruik door de jaren heen anders is geworden. Toegankelijker, makkelijker en begrijpelijker. Minder formeel ook. Toch, als ik nu mijn vader hoor bidden, hoor ik eerbied en diepe ernst. Dat vind ik mooi.”
Het geloof thuis, op school en in de kerk was een soort drie-eenheid
Ruimte om kritisch te zijn
Wat Arjan – de tweede van zes kinderen – het meest vormde in zijn geloof, was dat hij het geloof terugzag in het leven van zijn ouders. In de liefdevolle manier waarop zij met elkaar omgingen, het belang dat ze hechtten aan de kerkgang en de vanzelfsprekendheid van hun geloof in God. “Niet zozeer door de woorden die zij gaven aan het geloof, maar vooral door hoe ze het in praktijk brachten, wist ik dat het echt was. Authentiek. Het hoorde er helemaal bij; ik kon me niet voorstellen dat het er niet was. Het geloof thuis, op school en in de kerk was een soort drie-eenheid.”
Je groeide op in de Gereformeerde Gemeente in Gouda. Voelde je je thuis in die kerk?
“Ja, ik heb me er altijd goed thuis gevoeld. Met die kanttekening dat er thuis gelukkig veel ruimte was om kritisch op de kerk te zijn. Als je dat maar met respect deed.” Glimlachend: “Als kind vond ik de diensten natuurlijk veel te lang duren. Toen ik ouder werd, was ik kritisch als ik voelde dat het geloof bijna onbereikbaar werd gemaakt, of als de liefde er haast uit weg was.”
Huiverig voor oordeel
Waar Arjan ook gevoelig voor was, was de sociale structuur binnen de kerk, die voor zijn gevoel bepaalde of je er wel of niet bij hoorde. Hij legt uit: “Mijn moeder was – ze leeft niet meer – een bescheiden, diepgelovige vrouw, in wie de liefde van Christus echt zichtbaar werd voor ons als kinderen. Maar omdat ze kort haar had en weleens een broek droeg, lag daar vaak een oordeel op vanuit de kerk; ze voldeed niet helemaal aan de norm.”
Gewogen en te licht bevonden dus?
“Precies! Voor dat oordeel ben ik enorm huiverig geworden. Omdat ik zelf als kind voelde: bij mijn moeder is het echte geloof te vinden. Dat betekent niet dat je nergens iets van mag vinden, maar als dat bepalend gaat worden voor hoe je naar mensen kijkt, wordt het riskant.”
‘Vervuil nooit het nest’
“Dat vind ik trouwens heel mooi aan mijn vader”, zegt hij even later. “Hij bleef – en blijft – weg bij het oordeel. En áls hij ergens wat van vindt, relativeert hij altijd zijn eigen opstelling. ‘Dat vind ík,’ zegt hij dan, ‘en daar moet jij je eigen afweging in maken.’”
Op je 17e verliet je de Gereformeerde Gemeenten. Dat is best jong.
“Ik was toen net begonnen aan een studie en had al een paar jaar behoefte aan ruimte. Ruimte om mijn eigen weg te vinden, een andere manier van denken en omgaan met de Bijbel te ontwikkelen. Dus toen ik het huis uit ging, besloot ik naar de Christelijke Gereformeerde Kerk in Leiden te gaan.
Mijn ouders hebben mij daarin nooit gestimuleerd, maar ze hebben me in die zoektocht ook niet beperkt. Ik mocht mijn eigen weg gaan, dat waardeer ik in hun opvoeding. Wel was hun boodschap: vervuil nooit het nest waaruit je komt, en blijf trouw aan wat je in je jeugd hebt meegekregen.”
Wat gaf voor jou dé doorslag om weg te gaan uit de kerk van je jeugd?
“Ik heb veel ontzag voor God meegekregen en veel Bijbelkennis. Dat was een warme jas. Tegelijkertijd waren er dingen die ik ervaarde als knellend. Ik vond bijvoorbeeld het onderscheid dat gemaakt werd tussen kerk en wereld kunstmatig groot. Ik zocht naar een manier hoe ik die twee kon integreren: hoe kun je jezelf zijn als gelovige én onderdeel zijn van de samenleving?”
Onderdeel van de club
Arjan geeft een voorbeeld en vertelt hoe hij op zijn 12e bij een loodgieter ging werken, voor wie het geloof helemaal geen rol speelde. “Ik was dat ventje dat zondags naar de kerk ging. Maar ik vond het leuk om onderdeel van de club te zijn, mijn steentje bij te dragen en soms goede gesprekken te voeren. Mijn baas en collega’s wisten heel goed hoe ik in het leven stond, ik wist dat ook van hen, en dat leverde respect op. Daar ontstond de overtuiging dat we allemaal mensen zijn, door God gemaakt. Voordat je het weet, maak je het verschil te groot tussen mensen die naar de kerk gaan en de mensen van de wereld.”
De tv kwam er thuis niet in
Danken voor een verjaardag
Laten zien dat het geloof met het leven van alledag te maken heeft, is iets wat Arjan ook zijn drie kinderen wilde meegeven. “Het mooie is: als we aan tafel zaten met niet-christelijke vriendinnen van mijn twee dochters, vonden mijn dochters het júíst belangrijk dat ik een gebed uitsprak. Dat ik dankte voor een verjaardag, bad voor iemand die ziek was, of een zegen vroeg over het eten. Om zo te laten zien wat het geloof concreet betekent in je leven.”
Je bent directeur van een groot mediabedrijf, maar zelf niet met tv opgegroeid.
“Haha, geen tv inderdaad – wel radio, overigens. Al waren mijn ouders daar niet krampachtig in, hoor. In ons vakantiehuisje op Schiermonnikoog, waar we jaarlijks naartoe gingen, stond een beeldbuis, waarop we naar bijvoorbeeld de Olympische Spelen mochten kijken. En ik had een vriendje bij wie ik op woensdagmiddag naar Avro’s Kinderbios keek, hét programma uit mijn jeugd. Maar thuis kwam de tv er niet in, daar hoefde je niet over te zeuren. En dat was prima.”
Veranderde je beeld van God door de jaren heen?
“Ik heb heel erg de heiligheid van God meegekregen. Als ik nu in een groep voorga in gebed, merk ik dat ik nog steeds vaak zeg: ‘U bent de grote God, wij de kleine mens.’ Zo ervaar ik dat nog steeds. Al zie ik nu ook het wonder dat Hij zich laat benaderen, dat Hij een persoonlijk God is. Ik geloof dat Hij, zoals bij de verloren zoon, iedereen met hunkerend hart en met open armen wil opwachten. ‘Alles in de Vader beweegt zich om naar de zoon toe te gaan’, staat er in de Naardense vertaling bij die gelijkenis. Dat is mijn beeld van God. En dat vernieuwde beeld van Hem hangt samen met het feit dat mijn geloof inhoudelijk veranderde.”
Leg eens uit?
“In mijn jeugd was het geloof een zo vanzelfsprekend onderdeel van het leven, dat de vraag wat je nu precies geloofde niet eens aan de orde kwam. In de Christelijke Gereformeerde Kerk heb ik geleerd om ook echt onder woorden te brengen wat het geloof voor mij betekent. Daar was bovendien de ruimte om je het heil toe te eigenen, om het maar even heel klassiek te zeggen.”
Het laatste oordeel
Arjan vertelde in eerdere interviews al dat hij in 2008 in een klein elfde-eeuws kerkje in Italië een persoonlijke ervaring met Jezus had. Dat was toen hij aan de muur van dat eeuwenoude godshuis een mozaïek zag met het laatste oordeel. Dat beeld maakte hem onrustig. Op dat moment las hij Romeinen 8, waar staat dat God van ons houdt, niet om wat wij presteren, maar omdat we zijn kinderen zijn. Toen hij weer opkeek, zag hij aan de andere kant een Christusbeeld en ervoer hij een wonderlijke nabijheid van God die hem rust gaf.
Komt die ervaring vaak terug in je gedachten, als een soort basiszekerheid?
“Zulke momenten zijn een heel stevig houvast. Ook als het geloof soms door de hectiek van alledag op de achtergrond dreigt te raken. Dan merk ik dat ik op dat zeker weten kan terugvallen. Gelukkig zijn er daarna ook andere ervaringen geweest waarbij ik God van dichtbij heb ervaren. Bijvoorbeeld toen mijn zoon een aantal jaar geleden ernstig ziek was. Wekenlang heeft hij op het randje van de dood gelegen. Op een nacht vóélde ik Gods aanwezigheid en wist ik: Hij is de bodem van ons bestaan.”
Geschreven door
Mirjam Hollebrandse