Zo vind je elkaar als gelovigen, ondanks kerkmuren en (voor)oordelen...
6 november 2020 · 07:30
Update: 15 november 2024 · 13:30
Christenen zijn onderling goed in oordelen. Voordat we echt in gesprek gaan hebben we elkaar al gefileerd, op basis van uiterlijkheden en aannames over het persoonlijk geloof van de ander. Hoe kunnen we elkaar dan nog vinden, vraagt Gertine zich af.
Als student had ik een afscheidsgesprek met de ouderling van de kerk waarin ik was opgegroeid. We probeerden beiden eerlijk te zijn en uit te leggen wat ons dreef. ‘Ah,’ zei de ouderling opeens nadat ik uitlegde waarom ik theologie was gaan studeren. Ik keek hem vragend aan. ‘Je zei het christelijke verháál’, verduidelijkte hij. ‘Je vindt het dus geen geschiedenis meer.’
Met één klein woordje was er een kloof tussen ons geschapen. Ik zei verhaal. Hij zei geschiedenis. Hij dacht: daar heb je weer zo’n afvallige jongere die na een paar jaar studeren denkt dat ze het beter weet. Een wegloper, iemand die voor de makkelijke oplossing kiest. Ik dacht: daar heb je weer zo’n starre man die alleen maar kan denken vanuit zijn eigen tunnelvisie. Verstrikt in overtuigingen en tradities.
Hoewel we nog probeerden verder te praten, was het gesprek voorbij.
Teleurgestelde blikken
In de loop der jaren zouden vele variaties op dit thema volgen. Blikken van medeleven als ik vertelde dat ik predikant wilde worden. ‘Predikant worden als vrouw? Sterkte hoor. Dan kom je terecht in lege kerken.’ Ik was zo met stomheid geslagen dat ik niet eens een antwoord kon bedenken. Andere keren waren het heftige discussies met vrienden, als ik probeerde uit te leggen waarom ik niet uitging van de eeuwige verdoemenis van ongelovigen. ‘Maar als je dat gelooft, wat maakt het dan nog allemaal uit?’ En, het ergste van alles, de teleurgestelde blikken. ‘Jij gelooft dat zeker niet meer.’
Ik voelde het impliciete verwijt doorklinken in deze uitwisselingen. Dat ik als een soort afvallige het christelijk geloof, de Bijbel, God zelf niet serieus neem. Dat ik te slap ben om stevige standpunten in te nemen. Dat de wereldse ideeën mij hebben overgenomen. En dat mijn geloof een waterige en dus betekenisloze versie is van dat van de ander.
Andersom was het oordeel er ook. Ik kon niet begrijpen dat mensen Bijbelse poëzie konden verwarren met geschiedschrijving, of dat ze het voor elkaar kregen om Jezus Christus te willen volgen en tegelijk mensen buitensloten vanwege wie ze wilden liefhebben. De vervreemding groeide, de kloof verscheen, de brug brak af.
Christelijke wachtwoorden
Mijn weg door de kerk heeft me langs veel verschillende geloofsovertuigingen gebracht, zoekend naar waar ik God kon ontmoeten. Ik bezocht kerkdiensten van allerlei christelijke snit, van bevindelijk-orthodox tot hervormd, van baptisten tot liturgisch, ik was lid van een reformatorische studentenvereniging en ging naar evangelicale conferenties. Nu leef ik mee in een Anglicaanse kerk. Dat heeft me gevoelig gemaakt voor de verschillende manieren waarop mensen hun geloof beleven, maar ook voor de manier waarop het christelijke wereldje ingedeeld is.
Christenen hebben talloze herkenningspunten gecreëerd waarmee ze elkaar in een handomdraai kunnen plaatsen. In Bijbelse taal: sjibbolets. Wachtwoorden waaraan je elkaar kunt herkennen als vriend of vreemde. Soms zit zo’n sjibbolet in de taal, soms in uiterlijkheden.
Schepping in zes dagen. Een witte toga. Een zwarte toga. Helemaal geen toga. Een vrouw in een toga. Zegen voor alle huwelijken. Een regenboogvlag. Genezingsdiensten. Opwekking. Psalmen. Hele noten. Ritmisch. Alverzoening. Bijbelvertaling. En brandt de Paaskaars nu wel of niet het hele jaar en wat is de liturgische kleur op de derde zondag van Advent? Je stapt een kerk binnen en in een oogopslag weet je de boel te plaatsen. Binnen of buiten onze vertrouwde kring. Vriend of vreemde.
Wie niet oppast, raakt het gesprek al kwijt voor het begonnen is. Behandelt de ander met een vriendelijke, doch afstandelijke beleefdheid. Ah, jij gelooft dat nog. En jij gelooft dat zeker niet meer.
Op zoek naar een brug
Ik heb die verschillen een tijd lang gelaten voor wat ze waren. Mijn bevindelijke achtergrond had me weliswaar gebracht waar ik nu was, maar ik was tegelijk sterk vervreemd van die taal en manier van geloven. Ik had afscheid genomen en zei nu het christelijke verhaal en niet meer geschiedenis, en dat was dat. Ik had mijn handen vol aan het wennen in een nieuwe kerkelijke werkelijkheid, moest een nieuwe taal leren en de wereld van de liturgische kleuren ontdekken. En ik koos een witte toga.
Maar na een tijdje kon ik mezelf weer openen. Begon ik door de uiterlijkheden heen te kijken, op zoek naar waar onze overtuigingen elkaar eigenlijk raakten. Het lukte me weer om, heel voorzichtig, een gemeenschappelijke grond te verkennen.
Het lukte me weer om, heel voorzichtig, een gemeenschappelijke grond te verkennen.
Ik zit aan tafel met mijn broer en schoonzus, stamelend en zoekend proberen we elkaar te vinden. Los van onze grote verschillen in theologische boeken, liturgische vormgeving en zondagsbesteding. Opeens is het daar. Opeens stuiten we op de kern. En praten we over onze afhankelijkheid als mens en ons verlangen naar God.
Ik bel met mijn opa, die ziek is. Mijn opa is een door en door bevindelijke man bomvol tale Kanaäns. We hebben weinig woorden nodig. ‘We weten het van elkaar,’ zegt hij, ontroerd. ‘We weten allebei wat het belangrijkste is.’
Ondanks alle gebrokenheid en onvolkomenheid, vinden we elkaar in een gedeelde ervaring van genade. Dat is een ruimte die plots groter is dan al onze kerkelijke verschillen.
Elkaar vinden in de genade
Elkaar vinden als medemens voor God. Dat is niet gemakkelijk. Kerkmuren zijn vaak grote obstakels en mensen laten zich snel verleiden tot oordeel en afkeuring.
Voorwaarde voor het vinden van gemeenschappelijke grond is dit: stel het oordeel over het leven van de ander uit. Trek geen conclusies op basis van uiterlijkheden. Houd de mogelijkheid open dat de ander gelijk heeft. Accepteer dat de ander iets bezit van het christelijk geloof dat weliswaar onbekend, maar betekenisvol is.
Wie direct veroordeelt, verliest het gesprek. Wie over haar eigen ego heen stapt, kan beginnen met luisteren. Ik ben ook maar een afhankelijk mens. Net als degene die tegenover mij zit. We vinden elkaar in de genade van Christus.